ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7334
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling met betwisting van proces-verbaal en aanhouding
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 1 oktober 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling van Joegoslavische nationaliteit. De vreemdeling betwistte de juistheid van het proces-verbaal van verhoor, waarin werd gesteld dat hij in de Russische taal was gehoord en de Wit-Russische nationaliteit bezat. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een kennelijke verschrijving, aangezien de vreemdeling verklaarde dat het verhoor in de Albanese taal had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de enkele stelling van de vreemdeling onvoldoende aanleiding gaf om te twijfelen aan de juistheid van het op ambtseed opgemaakte document.
Daarnaast werd de grief van de vreemdeling dat het strafrechtelijk proces-verbaal van aanhouding ontbrak, behandeld. De rechtbank stelde vast dat in het proces-verbaal van staandehouding van 16 september 2001 melding was gemaakt van de strafrechtelijke aanhouding van de vreemdeling, die op dat moment trachtte uit te reizen met een vervalst identiteitsdocument. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling in bewaring was gesteld op goede gronden, gezien het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken, mede omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had en niet beschikte over een geldig identiteitsbewijs.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd vastgesteld dat er geen grond was voor het toekennen van proceskosten aan een van de partijen. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 en de beoordeling van vrijheidsontnemende maatregelen.