ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7332

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/44860
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring van een Bulgaarse vreemdeling in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 24 september 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring van een Bulgaarse vreemdeling. De vreemdeling stelde dat zijn bewaring onrechtmatig was, omdat er geen processtuk in het dossier aanwezig was dat zijn aanmelding bij het Penitentiair Selectiecentrum (PSC) bevestigde. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel het document ontbrak, er in de inhoudsopgave van het dossier een summiere vermelding was van de aanmelding op 10 september 2001. Dit was voldoende om te concluderen dat de belangen van de vreemdeling niet geschaad waren.

Daarnaast betoogde de vreemdeling dat hij niet was gehoord voorafgaand aan zijn inbewaringstelling, wat volgens hem ook tot onrechtmatigheid leidde. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling na een strafrechtelijke heenzending onmiddellijk in bewaring was gesteld, en dat er op dat moment geen Bulgaarse tolk beschikbaar was. De rechtbank oordeelde dat het niet mogelijk was om het verhoor af te wachten zonder dat de vreemdeling onterecht van zijn vrijheid zou worden beroofd.

Verder werd de grief van de vreemdeling dat zijn gegevens niet door het Decentraal Vreemdelingen Administratie Systeem (DVAS) waren gehaald, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling, die geen vaste woon- of verblijfplaats had en niet bij de Nederlandse autoriteiten was gemeld, in het belang van de openbare orde in bewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat er voldoende grond was voor de veronderstelling dat de vreemdeling zich aan uitzetting zou onttrekken, en dat hij ten tijde van de inbewaringstelling geen rechtmatig verblijf had.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het vreemdelingenrecht en de voorwaarden voor het opleggen van vrijheidsontnemende maatregelen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr :AWB 01/44860 VRWET
Inzake : A, crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het politiebureau te amsterdam, hierna te noemen de vreemdeling,gemachtigde mr. B.A. Zevenbergen, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A. Kwasten, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1979 en de Bulgaarse nationaliteit te hebben.
2. Op 8 september 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 8 september 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
Op 11 september 2001 heeft verweerder eveneens bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vw2000 de rechtbank hieromtrent bericht.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 17 september 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mevr. N. Smeets-Sirakova, tolk in de Bulgaarse taal.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de aanmelding bij het Penitentiair Selectiecentrum te Zwolle (hierna te noemen PSC) ontbreekt in de gedingstukken. De gemachtigde is van mening dat niet volstaan kan met slechts een summiere notitie op de inhoudsopgave van het overgelegde dossier. Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat uit de gedingstukken niet blijkt of de gegevens van de vreemdeling door het DVAS-systeem zijn gehaald. Tevens heeft de gemachtigde aangevoerd dat de vreemdeling ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan de inbewaringstelling. De daarop volgende inbewaringstelling dient naar de mening van de gemachtigde derhalve als onrechtmatig te worden bestempeld.
4. Gesteld noch gebleken is dat de staandehouding en ophouding voor verhoor op onrechtmatige wijze zijn toegepast.
5. Met betrekking tot de grief van de vreemdeling dat ten onrechte geen processtuk is overgelegd waaruit af te leiden valt dat de vreemdeling is aangemeld bij het PSC, overweegt de rechtbank dat in de inhoudsopgave van het door verweerder overgelegde dossier melding is gemaakt van die aanmelding, die blijkens de daaraan toegevoegde tekst heeft plaatsgevonden op 10 september 2001. Hoewel deze vermelding summier te noemen is, is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van een expliciet document inzake de aanmelding niet ertoe leidt dat de belangen van de vreemdeling zodanig zijn geschaad dat dit zou moeten leiden tot het onrechtmatig achten van de maatregel van de inbewaringstelling. Met betrekking tot de grief dat het verhoor ex artikel 59 Vw2000 niet heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de inbewaringstelling overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 5.2, eerste en tweede lid, onder b, Vb2000 schrijft voor dat de vreemdeling wordt gehoord voordat hij in bewaring wordt gesteld, tenzij het voorafgaand verhoor van de vreemdeling niet kan worden afgewacht. Is het bevel tot bewaring gegeven zonder dat de vreemdeling is gehoord, dan vindt ingevolge het derde lid het gehoor zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van de bewaring plaats. In het onderhavige geval heeft de strafrechtelijke heenzending plaatsgevonden om 12.40 uur. De vreemdeling is daarop door verweerder tegelijkertijd in bewaring gesteld. Gebleken is dat het verhoor ex artikel 59 Vw2000 niet voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft kunnen plaatsvinden aangezien op dat moment geen tolk in de Bulgaarse taal beschikbaar was. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het alleszins aannemelijk dat een aan het geven van het bevel tot bewaring voorafgaand verhoor niet kon worden afgewacht. Immers, in dat geval zou de vreemdeling zijn vrijheid enige tijd worden ontnomen zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig zou zijn. De rechtbank merkt overigens nog op dat verhoor uiteindelijk heeft plaatsgevonden om 13.40 uur, hetgeen strookt met het bepaalde in artikel 5.2, derde lid, Vb2000.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, heeft zich nimmer gemeld bij de Nederlandse autoriteiten en beschikt niet over een geldige titel tot verblijf. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. De stelling van de vreemdeling dat de bewaring onrechtmatig is omdat uit de door verweerder overgelegde stukken niet blijkt dat voorafgaande aan de bewaring de gegevens van de vreemdeling door het register genaamd DVAS zijn gehaald, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De vreemdeling is strafrechtelijk aangehouden en in dat verband had de vreemdeling een identificatieplicht. Zoals weergegeven in de Vc2000 A3/2.2.2 controleert de politie als regel bij een niet-nederlandse nationaliteit de verblijfsstatus. De controle betreft het raadplegen van het register Decentraal Vreemdelingen Administratie Systeem (DVAS). Dat van die controle in het onderhavige dossier geen expliciete stukken aanwezig zijn leidt de rechtbank gezien die vaste gedragslijn niet zonder meer tot de conclusie dat voorafgaande aan de bewaring het illegaal verblijf van de vreemdeling niet was gebleken. Overigens heeft de vreemdeling ten tijde van het strafrechtelijk traject erkend zonder de vergunningen, nodig krachtens de Wet arbeid vreemdelingen, arbeid te hebben verricht, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 12, eerste lid onder c Vw2000. Hiermee is niet voldaan aan een voorwaarde voor verblijf in de vrije termijn en staat vast dat de vreemdeling ten tijde van de inbewaringstelling geen rechtmatig verblijf had.
7. De rechtbank is tevens van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding het voornemen om de vreemdeling te presenteren bij de Bulgaarse autoriteiten. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijk document niet zal worden verkregen.
8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.A. Dirks en uitgesproken in het openbaar op
24 september 2001, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier.
afschrift verzonden op: