ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7298

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-900544-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hensen
  • V. van der Valk
  • A. Oskam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage inzake poging tot afpersing en drugshandel

Op 18 december 2001 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een reeks ernstige feiten, waaronder poging tot afpersing en drugshandel. De terechtzitting vond plaats op 4 december 2001, waar de verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. Van der Valk, aanwezig was. De officier van justitie, mr. Reddingius, eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste telastgelegde feit, maar achtte de feiten onder 2, 3 en 4 primair wettig en overtuigend bewezen. De verdachte was betrokken bij een drugsdeal waarbij 1 kilo cocaïne betrokken was. De deal mislukte en de verdachte en haar mededaders hebben de slachtoffers bedreigd met geweld, wat leidde tot de poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft besloten tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke straf. De rechtbank heeft ook de toepasselijke wetsartikelen genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900544-01
rolnummer 4
's-Gravenhage, 18 december 2001.
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te San Juan (Dominicaanse Republiek),
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 december 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Van der Valk, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Reddingius heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 1 is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 2, 3 en 4 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte is op 31 augustus 2001 betrokken geweest bij een reeks ernstige feiten. Zij hoorde van haar mededaders dat zij 1 kilo cocaïne wilden verkopen. Verdachte zocht contact met één van de latere slachtoffers, de heer Goodett, die zou zorgen voor kopers. De latere slachtoffers fungeerden als tussenpersonen bij deze deal. Verdachte heeft ervoor gezorgd dat de slachtoffers in bezit kwamen van de drugs en heeft buiten het Centraal Station te Den Haag gewacht, terwijl binnen de aflevering aan de kopers plaatsvond. De deal is mislukt doordat de kopers na ontvangst van de drugs ervan door gingen zonder te betalen.
De rechtbank rekent verdachte met name aan de daarop volgende poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving door verdachte en haar mededaders gepleegd. Verdachte en haar mededaders hebben de slachtoffers op allerlei manieren bedreigd met geweld. Zij hebben de slachtoffers met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en met de woorden "ik vermoord je en ik vermoord je familie" bedreigd en hen een strak getrokken riem voorgehouden, aldus suggererende dat slachtoffers gewurgd zouden worden. Met name ook het door verdachte dwingen van slachtoffer H. zich uit te kleden, moet voor het slachtoffer in de angstige situatie waarin zij verkeerde, zeer bedreigend geweest zijn. Dat blijkt tevens uit het feit dat het slachtoffer, zodra zij wist te ontkomen direct naar de politie is gegaan en aangifte heeft gedaan. Dit niettegenstaande haar eigen rol in de achterliggende drugsdeal.
Anderzijds heeft de rechtbank in haar oordeel rekening gehouden met een op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, waaruit blijkt dat zij niet eerder met justitie in aanraking geweest.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport d.d. 27 november 2001 van de Reclassering Nederland, units Den Haag. In tegenstelling tot het advies van de
Reclassering acht de rechtbank een werkstraf geen passende straf, gezien de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Wel meent de rechtbank dat een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met een proeftijd voor verdachte een goede stok achter de deur zal zijn.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar bij dagvaarding onder 1 telastgelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 2, 3 en 4 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
POGING TOT AFPERSING TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
ten aanzien van feit 3:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK IEMAND WEDERRECHTELIJK VAN DE VRIJHEID BEROVEN EN BEROOFD HOUDEN;
ten aanzien van feit 4 primair:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2 EERSTE LID ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 9 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 1 september 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 3 september 2001;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Hensen, voorzitter,
Valk en Oskam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Vreeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2001.