ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7278

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/5276
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. van Kouwenhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot presentatie bij Turkse autoriteiten

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementrechtbank 's-Gravenhage op 22 maart 2001 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielverzoek van een Turkse nationaliteit. De verzoeker was op 9 oktober 2000 aangehouden tijdens een controle in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) en werd aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 25 oktober 2000 diende hij een aanvraag om toelating als vluchteling in. Tijdens de zitting heeft de verzoeker aangevoerd dat hij tijdens de behandeling van zijn asielverzoek is gepresenteerd bij de Turkse autoriteiten, wat zou leiden tot een verhoogd risico op vervolging bij terugkeer naar Turkije. Deze stelling werd onderbouwd met een telefoonnotitie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De president was niet overtuigd dat de verzoeker niet in zijn belangen was geschaad door de presentatie en oordeelde dat verweerder de gevolgen van deze presentatie moest onderzoeken. De president heeft het verzoek toegewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op f 1420,-. Tevens werd gelast dat de Staat der Nederlanden het door verzoeker betaalde griffierecht van f 50,- vergoedt.

Uitspraak

President van de Arrondissementrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge de artikelen 8:84, eerste lid, juncto 8:67 Algemene wet bestuursrecht en 33a Vreemdelingenwet
Reg.nr.:AWB 01/5276 VRWET
Inzake: A, verzoeker, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde mr. A. Khan,
tegen:de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J.W. de Graaf.
1. ZITTING
Datum: 15 maart 2001.
Zitting hebben:
mr. E. van Kouwenhoven, president,
C.A.Y. Morison-Libourel, griffier.
Verzoeker is niet in persoon verschenen doch heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de president partijen medegedeeld dat op 22 maart 2001 om 14.00 uur mondeling uitspraak wordt gedaan. De uitspraak luidt als onder 3. vermeld.
2. OVERWEGINGEN
In geschil is de niet-inwilliging d.d. 13 november 2000 van de aanvraag van verzoeker om toelating als vluchteling en in verband daarmee verweerders besluit dat de behandeling van een beroepschrift niet hier te lande mag worden afgewacht.
Verzoeker, geboren op [...] 1980 en van Turkse nationaliteit, is op 9 oktober 2000 tijdens een controle in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen in Gouda aangehouden en is aansluitend op grond van artikel 26 Vw in Vreemdelingenbewaring gesteld.
Op 25 oktober 2000 heeft verzoeker een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend.
Ter zitting is namens verzoeker onder meer aangevoerd dat hij, nog tijdens de behandeling van zijn asielverzoek, is gepresenteerd bij de Turkse autoriteiten, tengevolge waarvan hij bij terugkeer naar Turkije nóg meer te vrezen zal hebben voor vervolging. Verzoeker heeft desgevraagd deze stelling nader onderbouwd door toezending van een telefoonnotitie van de IND waaruit blijkt dat verzoeker op 29 november 2000 is gepresenteerd bij de Turkse ambassade.
Gemachtigde van verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat tijdens een presentatie geen melding wordt gemaakt van de verblijfsredenen van de vreemdeling en bestrijdt dat door de hiervoor geschetste omstandigheden voor verzoeker een extra risico is gecreëerd anders behandeld te worden dan andere teruggestuurde asielzoekers.
Namens verzoeker is echter aangevoerd dat zijn asielaanvraag ter sprake is gekomen tijdens het gesprek met de Consul.
De president is er op voorhand niet van overtuigd geraakt dat verzoeker door de handelwijze van verweerde niet in zijn belangen is geschaad. Verweerder zal de eventuele consequenties van eerdergenoemde presentatie van verzoeker bij de Turkse autoriteiten dienen te onderzoeken, hetgeen betekent dat het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt.
De president ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht de betaling aan de griffier te geschieden.
3. BESLISSING:
De president:
1. wijst het verzoek toe;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
3. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoeker betaalde griffierecht ad f 50,- vergoedt.
Verzonden op:
2 april 2001