ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7120
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak van Iraakse verzoeker met betrekking tot schorsende werking en uitblijven beslissing op bezwaar
In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 september 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Iraakse verzoeker die in Nederland asiel heeft aangevraagd. De verzoeker had in september 1998 een asielaanvraag ingediend, die op 19 augustus 1999 was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing was op 19 oktober 1999 ingediend, maar er was tot op dat moment geen beslissing genomen. Op 3 maart 2000 diende de verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening in, omdat hij vreesde voor uitzetting voordat er op zijn bezwaar was beslist. De president overwoog dat de wettelijke beslistermijn voor het bezwaar reeds geruime tijd was verstreken en dat er geen bijzondere redenen waren voor het uitblijven van een beslissing. Hierdoor woog het belang van de verzoeker bij het verkrijgen van de voorlopige voorziening zwaarder dan het belang van de verweerder bij de uitzetting.
Daarnaast had de verzoeker in november 2000 een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn Nederlandse partner, die in behandeling was genomen, maar ook deze aanvraag was buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De president oordeelde dat de verzoeker, gezien de lopende asielaanvraag, niet zonder meer kon worden verplicht om een mvv te overleggen. De president volgde de vaste rechtspraak die stelt dat een reguliere aanvraag om toelating niet buiten behandeling kan worden gesteld wegens het ontbreken van een mvv, indien er een lopende asielaanvraag is. De president besloot het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, waardoor de verzoeker in Nederland mocht blijven totdat er op zijn bezwaarschriften was beslist. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.