ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7112
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet
In deze zaak gaat het om een beroep tegen de maatregel van bewaring die is opgelegd aan een vreemdeling door de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is op 31 augustus 2001 in bewaring gesteld met het oog op uitzetting, omdat de openbare orde dit vorderde. De rechtbank heeft op 10 september 2001 de zaak behandeld, waarbij de vreemdeling in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouwe, en de gemachtigde van de verweerder, de heer N. van Mourik, ook aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 13 juni 2001 een beroepschrift heeft ingediend, maar dat de termijn om op bezwaar te beslissen nog niet was verstreken. De verweerder had de vreemdeling echter gevraagd in te stemmen met uitstel van de behandeling van het bezwaarschrift. De rechtbank oordeelt dat de brief van de verweerder van 23 mei 2001 moet worden aangemerkt als een schriftelijke weigering om binnen de termijn een beslissing te nemen, wat gelijkgesteld wordt met een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld.
De rechtbank heeft het besluit van de verweerder vernietigd en hem een termijn gegeven om alsnog op het bezwaar te beslissen. De rechtbank oordeelt verder dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in overeenstemming is met de wet, omdat de raadsvrouwe van de vreemdeling niet in staat was om hem te bezoeken, wat in strijd is met het recht op toegang tot een raadsman. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, heft de maatregel van bewaring op en veroordeelt de verweerder in de proceskosten.