ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7111

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/3563
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de feitelijke gezinsband in het kader van de mvv-aanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 oktober 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser, A, geboren op [...] 1981, van Surinaamse nationaliteit, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. Eiser had deze aanvraag ingediend met het doel om bij zijn moeder, referente B, te verblijven. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referente verbroken was. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat eiser na het vertrek van referente in een ander gezin was opgenomen, namelijk bij een neef, en dat deze opname niet van tijdelijke aard was. De rechtbank stelde vast dat referente, die in Nederland verbleef, niet meer met het gezag over eiser was belast en ook niet meer voorzag in de kosten van zijn opvoeding en verzorging. Referente had verklaard dat belangrijke beslissingen over de opvoeding van eiser door haar zussen werden genomen, wat de conclusie versterkte dat de feitelijke gezinsband niet meer bestond.

De rechtbank overwoog verder dat de weigering van de mvv-aanvraag niet in strijd was met het recht op eerbiediging van het gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard waren die een afwijking van het beleid inzake gezinshereniging rechtvaardigden. Eiser was inmiddels 18 jaar en kon zich zelfstandig in Suriname staande houden, eventueel met steun van andere familieleden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde vast dat er geen grond was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 00/3563 S1813
inzake: A, geboren op [...] 1981, van Surinaamse nationaliteit, verblijvende in Suriname, eiser,
gemachtigde: mr. C.A. Willemsen-de Vries, advocaat te Alphen aan den Rijn,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. Spoel, advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 7 september 1998 is ten behoeve van eiser door zijn moeder, mevrouw B (hierna referente) verzocht om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel: „verblijf bij moeder B“. Bij besluit van 9 juni 1999 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 14 juni 1999 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 25 juni 1999. Het bezwaar is bij besluit van 19 april 2000 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 15 mei 2000 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 26 juni 2000. Op 2 juni 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van
16 maart 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2001. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
Referente is op 17 september 1996 Nederland binnengekomen met een toeristenvisum. Referente besloot in Nederland te blijven omdat zij een relatie was aangegaan. Op grond van die relatie is aan referente met ingang van 4 maart 1997 verblijf in Nederland toegestaan, waarna zij op 12 november 1997 is genaturaliseerd. In maart 1998 is de relatie van referente met haar partner verbroken. Sedert
1 april 1998 is referente een dienstverband aangegaan bij een werkgever in Amsterdam en beschikt referente over een eigen woning. Eiser is in Suriname opgevangen door een neef.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv. Eiser kan geen geslaagd beroep doen op het beleid inzake gezinshereniging, neergelegd in hoofdstuk B1/5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994. De feitelijke gezinsband is definitief verbroken sedert de vestiging van referente in Nederland. Niet aannemelijk is gemaakt dat referente immer contact heeft onderhouden met eiser noch dat zij zich heeft bemoeid met de wijze van opvoeding van eiser. Ter zitting heeft referente aangegeven dat haar zus de belangrijke beslissingen neemt ten aanzien van eiser. Niet is gebleken dat op grond van enige andere beleidsregel een vergunning tot verblijf behoort te worden verleend. Nog daargelaten dat referente haar stellingen niet met stukken heeft onderbouwd, wordt overwogen dat eiser inmiddels 18 jaar is, zodat van hem verwacht mag worden dat hij zich zelfstandig staande kan houden in Suriname, desnoods met financiële steun van referente. Niet is gebleken dat eiser niet zonodig een beroep kan doen op de in Suriname woonachtige familieleden. Bovendien woont ook de vader van eiser in Suriname. Er zijn in dit geval geen bijzondere omstandigheden die tot afwijking van het beleid nopen. Er is geen sprake van inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, en evenmin een positieve verplichting. Het gezinsleven kan voorts in Suriname worden uitgeoefend.
2. Eiser voert aan dat hij wel voldoet aan het beleid als neergelegd in hoofdstuk B1/3.2.3 van de Vc 1994. De vader onderhoudt sedert de verbreking van de relatie met referente geen contact meer met eiser, want hij is hertrouwd en heeft een nieuw gezin. De gezinsband is niet verbroken. De intentie is er steeds geweest. Referente heeft frequent contact met eiser, maakt geld over voor hem en houdt zich intensief bezig met zijn opvoeding. Het verblijf van eiser bij zijn neef is altijd een tijdelijke oplossing geweest. Gelet op artikel 10 en 2 van het verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) is er reden te onderzoeken of het in het gezinsherenigingsbeleid gemaakte onderscheid tussen verschillende kinderen wel gerechtvaardigd is. Dit betekent dat ook artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van toepassing is. In de Memorie van toelichting op het IVRK wordt verwezen naar zowel artikel 8 als artikel 14 EVRM waar het gaat om de interpretatie van artikel 9 van het IVRK. Eiser is van mening dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM en dat de weigering de mvv te verlenen betekent dat er een inbreuk op artikel 8 EVRM wordt gemaakt. Als de Staat een mensenrecht niet wil respecteren moet het daarvoor zwaarwegende argumenten hebben.
3. Ter zitting heeft referente desgevraagd verklaard dat eiser niet reeds in 1997 naar Nederland is gekomen omdat haar toenmalige partner zich verzette tegen de overkomst van eiser. Terugkeer van referente naar Suriname brengt grote problemen met zich. Dat zal bijvoorbeeld betekenen dat zij haar werk kwijtraakt.
IV. OVERWEGINGEN
1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. Deze rechtbank is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
3. Een mvv-aanvraag wordt getoetst aan dezelfde criteria als een aanvraag om een vergunning tot verblijf. Het bestreden besluit dateert van vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495). Vanwege de ex-tunc toetsing dient de inhoud van het besluit daarom te worden getoetst aan de Vw 1965 en aanverwante regelingen.
4. Een mvv kan, evenals een vergunning tot verblijf, ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Bij de toepassing van dit artikel is het beleid gevoerd dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten, tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vc 1994.
5. Ingevolge hoofdstuk B1/5 van de Vc 1994 komen in het kader van het beleid inzake gezinshereniging voor een vergunning tot verblijf in aanmerking de uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin. Daarbij geldt dat de gezinsband reeds in het buitenland moet hebben bestaan. De kinderen behoren niet langer feitelijk tot het gezin indien de gezinsband als (feitelijk) verbroken kan worden beschouwd.
6. Hoewel niet duidelijk vermeld in de Vc 1994 is de rechtbank inmiddels ambtshalve bekend dat verweerder in een situatie als deze bij de beantwoording van de vraag of de feitelijke gezinsband als verbroken dient te worden beschouwd de navolgende -kort samengevatte- toets aanlegt. Uitgangspunt is dat bij het vertrek van de ouder(s) de opname in een ander gezin in beginsel wordt geacht van tijdelijke aard te zijn. Gedurende de periode dat sprake is van tijdelijkheid is de gezinsband in ieder geval in stand gebleven. Vervolgens dient aan de hand van geobjectiveerde gegevens en/of omstandigheden te worden vastgesteld vanaf welk moment de tijdelijke opname omslaat in een duurzame opname. Daarbij komt aan het enkele tijdsverloop geen doorslaggevende betekenis toe. Zodra de opname wordt geacht niet meer van tijdelijke, maar van duurzame aard te zijn kan de gezinsband alsnog verbreken zodra de ouder niet meer is belast met het gezag of niet meer voorziet in de kosten van opvoeding en verzorging. Deze toets acht de rechtbank niet onredelijk.
7. Voor wat betreft de vraag of voldaan is aan het bepaalde in hoofdstuk B1/5 van de Vc 1994 is de rechtbank is met verweerder -zij het op andere gronden nu verweerder in het bestreden besluit niet conform rechtsoverweging 6 heeft getoetst- van oordeel dat de feitelijke gezinsband verbroken moet worden geacht. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser na vertrek van referente is opgenomen in een ander gezin, te weten bij een neef. De rechtbank gaat ervan uit dat deze opname niet terstond van duurzame aard was, te meer waar referente aanvankelijk voornemens was binnen enkele weken of maanden terug te keren. De rechtbank is van oordeel dat de opname van eiser in het gezin van de neef daarentengen wel als duurzaam kan worden aangemerkt vanaf het tijdstip waarop referente besloot bij haar partner te blijven, terwijl zij wist dat die partner zich verzette tegen de komst van eiser.
8. Voor de vraag of de feitelijke gezinsband verbroken is, is tevens, gelet op het bepaalde in B1/5.1, van belang of referente ook niet meer met het gezag was belast dan wel niet meer voorzag in de kosten van opvoeding en verzorging. Voor wat betreft het gezag is de rechtbank van oordeel dat referente niet heeft aangetoond dat zij voldoende feitelijk gezag heeft uitgeoefend over eiser, nu zij zelf bij de ambtelijke commissie heeft verklaard dat de belangrijke beslissingen over de opvoeding van eiser werden genomen door haar zussen. Daarmee heeft referente het feitelijk gezag overgelaten aan haar zussen en, in mindere mate, aan de neef van eiser.
9. Uit het voorgaande volgt dat de feitelijke gezinsband tussen referente en eiser is verbroken en behoeft de vraag of referente is blijven voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van eiser geen bespreking meer. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen aanspraak op toelating kan ontlenen aan het door verweerder gevoerde beleid inzake gezinshereniging.
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet is gebleken dat eiser aan enige andere door verweerder gehanteerde beleidsregel aanspraak op toelating kan ontlenen. Evenmin is gebleken van zodanige (overige) klemmende redenen van humanitaire aard dat verweerder op grond daarvan aan eiser verblijf hier te lande had moeten toestaan, in het bijzonder omdat eiser zonodig een beroep kan doen op andere familieleden in Suriname, te weten een neef, twee tantes en zijn vader. Voorts is de rechtbank van oordeel dat geen sprake van een situatie waarin verweerder conform artikel 4:84 van de Awb van zijn beleidsregels had dienen af te wijken.
11. Ten slotte is de rechtbank met verweerder van oordeel dat weliswaar sprake is van family life tussen eiser en referente, doch dat geen sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging daarvan omdat het bestreden besluit niet tot gevolg heeft dat aan eiser een titel wordt ontnomen die hem in staat stelde het gezinsleven met referente hier te lande uit te oefenen. Evenmin is sprake van een positieve verplichting voor verweerder om eiser hier te lande toe te laten, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat er geen belemmering is om het gezinsleven in Suriname uit te oefenen en verweerder niet gehouden is de gevolgen van het vertrek van referente uit het land van herkomst te verzachten door immigratie van achtergebleven familieleden als eiser toe te staan.
12. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
13. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
V. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter, en mr. H.J. Tijselink en
mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, rechters, en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2001, door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. E.C. de Gast, griffier.
Afschrift verzonden op: 12 november 2001
Conc.:EG
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.