ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7096

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/42652
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van Angolese asielzoekster

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 september 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de inbewaringstelling van een Angolese asielzoekster, eiseres A, die in het Grenshospitium te Amsterdam verbleef. Eiseres had rechtsmiddelen aangewend tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Tijdens de zitting bevestigde de verweerder dat de rechtsmiddelen tijdig waren ontvangen, maar er was nog geen uitspraak gedaan over het verzoek tot voorlopige voorziening. De rechtbank oordeelde dat, op basis van artikel 82, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, de uitzetting van eiseres achterwege moest blijven totdat er uitspraak was gedaan. De rechtbank concludeerde dat eiseres rechtmatig in Nederland verbleef, ondanks dat zij op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet in bewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat deze inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat de juiste titel ontbrak. Hierdoor was de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd met de wet. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, en de rechtbank beval de opheffing van de bewaring met terugwerkende kracht tot de datum van de uitspraak. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van ƒ1700,00 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en tot vergoeding van de proceskosten van eiseres ter hoogte van ƒ710,00. De uitspraak werd gedaan door rechter F. Salomon en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier S. Tolman.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/42652 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1981, van (gestelde) Angolese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. M.B. Schuurink-Blanken, advocaat te Breda,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. Y.C. Ong, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 27 augustus 2001 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 29 augustus 2001 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 5 september 2001. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw D.E. Rostonnes als tolk in de Portugese taal.
Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres namens eiseres opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
II. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Niet duidelijk is waarom verweerder twijfelt aan de nationaliteit van eiseres nu zij de Portugese taal spreekt en er geen andere Afrikaanse landen zijn waar deze taal wordt gesproken. Eiseres is in de asielprocedure voorafgaande aan de inbewaringstelling niet (goed) in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen. Eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij uit Angola afkomstig is, zij is immers in staat belangrijke informatie aangaande Angola te verstrekken. De inbewaringstelling is in geval van eiseres een te zwaar middel en daarmee niet proportioneel. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat eiseres zich zou onttrekken aan uitzetting dan wel aan toezicht. Eiseres heeft tegen de afwijzende beschikking op haar asielaanvraag tijdig een beroepschrift ingediend en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Er is duidelijk sprake van manifest bedrog gezien de resultaten van het leeftijdsonderzoek. Hieruit bleek dat eiseres meerderjarig moet zijn terwijl zij zelf heeft verklaard minderjarig te zijn. Dit manifest bedrog is voor verweerder voldoende om aan te nemen dat er reden is te vermoeden dat eiseres zich zal onttrekken aan uitzetting. Hiermee is er al voldoende aanleiding om eiseres in bewaring te houden. De twijfels over de nationaliteit van eiseres dienen in het kader van de asielprocedure nader aan de orde worden gesteld en zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring niet relevant. Verweerder geeft ten overvloede nog wel aan dat er blijkens het dossier voldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de door eiseres gestelde nationaliteit.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft bevestigd dat de door eiseres aangewende rechtsmiddelen gericht tegen de afwijzing van haar asielaanvraag tijdig zijn ontvangen. Op het moment van de zitting was er nog geen uitspraak gedaan omtrent het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ingevolge het bepaalde in artikel 82 lid 2 Vw 2000, nader uitgewerkt in hoofdstuk C3/12.12.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 blijft uitzetting achterwege totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres ingevolge artikel 8, onder h van de Vw 2000 rechtmatig hier te lande verblijft. Eiseres is evenwel in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw 2000. De rechtbank is van oordeel dat dit gezien het voorgaande niet de juiste titel voor inbewaringstelling. De bewaring is dan ook vanaf de aanvang onrechtmatig.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande op de datum van de uitspraak, 6 september 2001.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van ƒ200,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en ƒ150,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal ƒ1700,00.
Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ710,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 6 september 2001 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot ƒ1700,00 (zegge: zeventienhonderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot ƒ710,- (zegge: zevenhonderdentien gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 6 september 2001, in tegenwoordigheid van mr. S. Tolman, griffier.
Afschrift verzonden op:
24 september 2001
Conc.: ST
Coll:
Bp:-
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.