ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/24790 VRWET
Inzake : A, CRV nummer [CRV nummer], verblijfplaats onbekend, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. J. van Bennekom, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. E. Lijffijt, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1979 en de Tsjechische nationaliteit te hebben.
2. Op 12 juni 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 12 juni 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding. Op 14 juni 2001 heeft de rechtbank een kennisgeving ingevolge artikel 94 Vw2000 van verweerder ontvangen.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 19 juni 2001. De vreemdeling is vanwege logistieke reden niet aangevoerd. De gemachtigde heeft bij brief van 19 juni 2001 meegedeeld niet te zullen verschijnen aangezien hij niet kon beschikken over de gedingstukken. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie over te leggen met betrekking tot het verzenden van de gedingstukken naar de gemachtigde van de vreemdeling.
4. Uit de nagezonden stukken van 19 juni 2001 zijdens verweerder is gebleken dat verweerder de stukken per post niet naar het juiste adres van de gemachtigde van de vreemdeling heeft verzonden. De rechtbank heeft verweerder verzocht alsnog de onderhavige gedingstukken aan verweerder te doen toekomen.
5. Op 5 juli 2001 heeft de gemachtigde van de vreemdeling de rechtbank medegedeeld dat de gedingstukken in goede orde zijn ontvangen. De gemachtigde heeft vervolgens zijn bezwaren schriftelijk uiteengezet en aangegeven dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Op 10 juli 2001 heeft verweerder zijn reactie hierop kenbaar gemaakt en aangegeven bezwaar te hebben tegen afdoening zonder nadere behandeling ter zitting.
6. Op 30 juli 2001 is de zaak opnieuw ter zitting behandeld. De gemachtigde van de vreemdeling is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. P.C. Mostert.
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Ingevolge artikel 94, tweede lid, volzin, Vw2000, vindt de zitting uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. Ingevolge de derde volzin van dit artikellid roept de rechtbank de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon bij raadsman en Onze Minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te worden gehoord.
4. Bij schrijven van 13 juni 2001 is de vreemdeling opgeroepen in persoon ter zitting te verschijnen. De vreemdeling is niet ter zitting verschenen omdat hij, hoewel op 15 juni 2001 een transportorder is gegeven, niet naar de rechtbank is vervoerd. De rechtbank overweegt dat deze omstandigheid niet voor risico van betrokkene behoort te komen. Nu voorts vast staat dat hij niet binnen de termijn van artikel 94, tweede lid, tweede volzin, door de rechtbank kan worden gehoord, is de rechtbank van oordeel dat de bewaring in strijd is met die bepaling en daarom dient te worden opgeheven met ingang van 19 juni 2001.
5. Namens de vreemdeling zijn - kort samengevat - de volgende argumenten aangevoerd.
- Verweerder heeft de onderhavige gedingstukken niet (tijdig) aan de gemachtigde van de vreemdeling doen toekomen.
- Het strafrechtelijk voortraject is onrechtmatig geweest aangezien niet (voldoende) valt af te leiden dat in casu conform het bepaalde in artikel 53, Strafvordering werd gehandeld.
- Het verhoor van de vreemdeling en de bekendmaking van de bestreden maatregel in de Engelse taal is in strijd met artt. 59 Vw jo 5.2 Vb 2000 nu de vreemdeling voornoemde taal naar de mening van zijn gemachtigde niet in voldoende mate beheerst.
- Uit de gedingstukken is niet gebleken dat de vreemdeling effectief werd gewezen op de mogelijkheid rechtsmiddelen aan te wenden en bijstand van een advocaat te krijgen.
6. De rechtbank acht het onwenselijk dat de stukken niet conform de richtlijnen vreemdelingenkamer 3.5.2.1. zijn toegezonden aan de gemachtigde van de vreemdeling. In het onderhavige geval kent de rechtbank hieraan niet de gevolgen toe die de gemachtigde van de vreemdeling daaraan verbonden wenst te zien. In dit verband overweegt de rechtbank dat, gelijk hiervoor is overwogen, de bewaring met ingang van 19 juni 2001 is opgeheven zodat latere toezending aan de gemachtigde niet leidt tot verlenging van de inbewaringstelling en naar het oordeel van de rechtbank ook anderszins niet gezegd kan worden dat de vreemdeling door latere toezending in een nadelige positie is komen te verkeren.
7. De geuite grief dat het strafrechtelijk voortraject onrechtmatig zou zijn treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Onder verwijzing naar recente jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is de rechtbank van oordeel dat nu de bevoegdheid tot aanhouding wegens het plegen van een winkeldiefstal geen bij of krachtens de Vw2000 toegekende bevoegdheid betreft, deze grief niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit (Uitspraken van 23 juli 2001 nr. 200102662/1 en van 26 juli 2001 nr. 200102650/1).
Na de strafrechtelijke aanhouding is voldoende gebleken dat de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verblijft, hetgeen door de gemachtigde niet is betwist.
8. Uit de gedingstukken valt op te maken dat het verhoor ex artikel 59 Vw2000 op 12 juni 2001 is afgenomen in de Engelse taal welke zowel door de verbalisant als door de vreemdeling voldoende wordt beheerst. De rechtbank ziet in hetgeen van de zijde van de gemachtigde terzake is aangevoerd onvoldoende reden te twijfelen aan de juistheid van de op ambtseed opgemaakte proces-verbaal en is derhalve van oordeel dat de grief waarbij gesteld word dat in strijd is gehandeld conform het bepaalde in artt. 59 Vw jo 5.2 Vb2000 evenmin doel treft.
9. Namens de vreemdeling is voorts aangevoerd dat bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen advocaat aanwezig is geweest. Deze grief treft geen doel. Blijkens het op 12 juni 2001op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor als bedoeld in art. 59, Vw2000 jo art. 5.2 Vb2000, is de vreemdeling gewezen op zijn recht zich te laten bijstaan door een advocaat en heeft de vreemdeling ingestemd met een gehoor zonder aanwezigheid van een advocaat.
10. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
Bovendien wordt hij verdacht van het plegen van een strafbaar feit.
11. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van de vreemdeling, afgezien van het feit dat hij niet tijdig door de rechtbank kon worden gehoord, rechtmatig was. De bewaring als zodanig levert daarom geen grond op voor schadevergoeding. Het niet tijdig horen kan slechts tot schadevergoeding leiden indien de bewaring voortduurt na de dag waarop de termijn van artikel 94, tweede lid, tweede volzin, Vw2000, is verstreken. Deze termijn eindigt op 19 juni 2001, terwijl ook op die datum de bewaring is opgeheven. Gelet hierop is er geen aanleiding voor toekenning van schadevergoeding.
12. De rechtbank ziet wel aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
f 710,- (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 19 juni 2001;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voor zover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M. van Paridon en uitgesproken in het openbaar op
6 augustus 2001 in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier.
afschrift verzonden op:
6 augustus 2001