2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf. Eiser kan geen geslaagd beroep doen op het beleid inzake medische behandeling, neergelegd in hoofdstuk B16 van de Vreemdelingencirculaire
(Vc) 1994. Verweerder stelt, op grond van de negatieve adviezen van het BVA van 16 december 1997 en van het BMA van 10 augustus 1999 en 10 januari 2000, dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiser en dat de behandeling in het land van herkomst mogelijk is. Voorts stelt verweerder dat eiser, die tijdens het AC-gehoor heeft verklaard dat hij volgens de behandelend artsen in staat zou zijn om arbeid te verrichten in de schoonmaakbranche, bij terugkeer in zijn
geboortedorp of elders in Turkije, door het verrichten van arbeid in zijn levensonderhoud kan voorzien en derhalve de nodige medicatie kan bekostigen. Er is niet gebleken van een objectieve belemmering voor vestiging elders dan in het dorp waarvan eiser afkomstig is. Uit de door eiser afgelegde verklaringen kan niet worden afgeleid dat de door eiser ondervonden discriminatie zodanig is dat hem op grond daarvan een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard moet worden verleend. Bovendien kunnen economische motieven niet meewegen in de beoordeling of Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiser. Verweerder kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor de omstandigheid dat eiser de behandeling niet kan bekostigen.
Er is geen sprake van een zorgvuldigheidsgebrek met betrekking tot het onderzoek naar de haalbaarheid van de medische zorg. De haalbaarheid van de medische zorg voor eiser wordt immers mede bepaald door eisers keuze van vestiging in Turkije.
De omstandigheid dat de behandelend arts en het BMA het niet met elkaar eens zijn voor wat betreft de gevolgen die kunnen voortvloeien uit het niet verlengen van een vergunning tot verblijf aan eiser leidt niet tot ander oordeel. De beschikbare medische
informatie, waaronder die van de behandelend arts, is betrokken bij het advies van het BMA. De behandelend arts heeft overigens niet gemotiveerd waarom Nederland wel het meest aangewezen land is. Verweerder heeft ter zitting desgewenst verklaard dat
niet de IND, maar het BMA beoordeelt of behandeling in het land van herkomst mogelijk is. In adviezen van het BMA wordt, indien van belang, tevens vermeld of er voldaan moet worden aan aanvullende criteria, alvorens vastgesteld kan worden dat medische behandeling mogelijk is in het land van herkomst. De omstandigheid dat dit hier niet is gebeurd, wijst er op dat er geen aanvullende criteria zijn. Verweerder heeft ter zitting voorts naar voren gebracht dat het BMA naast het raadplegen van het
landeninformatiesysteem van de IND, ook gebruik maakt van andere bronnen, als bijvoorbeeld vaktijdschriften.
Eisers kunnen evenmin een geslaagd beroep kunnen doen op de Tijdelijke regeling witte illegalen, neergelegd in TBV 1999/23. Eisers hebben dit beroep op het witte illegalenbeleid eerst op 25 april 2000, dus niet binnen de in de TBV 1999/23 gestelde
termijn gedaan.
De aanvraag van eiseres heeft een van eiser verblijfsafhankelijk karakter. Gelet op de omstandigheid dat ook eisers aanvraag is afgewezen komt eiseres evenmin in aanmerking voor verlening van een vergunning tot verblijf.
Eisers zijn voorts niet zodanig geïntegreerd in Nederland en de Turkse samenleving zozeer ontwend dat terugkeer niet kan worden verlangd. Er is tenslotte geen sprake van een inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als
bedoeld in artikel 8 van het EVRM.