ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7068

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/60354, 00/60356
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning tot verblijf voor medische behandeling en de zorgvuldigheid van het advies van het Bureau Vreemdelingen Advisering

In deze zaak gaat het om de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om een vergunning tot verblijf te verlenen aan twee Turkse eisers, A en B, die in Nederland verblijven voor medische behandeling. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 17 augustus 2001 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de eisers beroep hebben ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris. De rechtbank oordeelt dat de verweerder zich onvoldoende heeft vergewist van de zorgvuldigheid van de adviezen van het Bureau Vreemdelingen Advisering (BVA) en het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank stelt vast dat de adviezen niet voldoende gemotiveerd zijn en dat de stelling dat medische behandeling in Turkije mogelijk is, niet onderbouwd is. De rechtbank concludeert dat de eisers recht hebben op een vergunning tot verblijf, omdat de medische behandeling in Nederland noodzakelijk is. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en verplicht de verweerder om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn begroot op f 1420,--.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 00/60354 VRWET en AWB 00/60356 VRWET
inzake: A, geboren op [...] 1965, eiser, en B, geboren op [...] 1977, eiseres, beiden van Turkse nationaliteit, wonende te C, tezamen eisers,
gemachtigde: mr. S. Tolman, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Bosch, advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 19 augustus 1997 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlenging van de aan hem op 1 mei 1997 verleende vergunning tot verblijf met als doel „medische behandeling“. Op 8 oktober 1997 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel „verblijf bij echtgenoot A“. Bij besluiten van 8 januari 1998 heeft verweerder deze aanvragen niet ingewilligd. Bij bezwaarschriften van 3 februari 1998 hebben eisers tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. De bezwaren zijn aangevuld bij brieven van 27 februari 1998, 23 april 1998, 17 november 1998, 9 maart 1999, 9 augustus 1999, 17 augustus 1999, 1 september 1999, 6 september 1999, 20 september 1999 en 4 mei 2000. Op 25 april 2000 zijn eisers gehoord door een ambtelijke commissie (AC). De bezwaren zijn bij besluiten van 12 juli 2000 ongegrond verklaard.
2. Bij gezamenlijk beroepschrift van 28 juli 2000 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Het beroep is aangevuld bij brieven van 25 oktober
2000 en 18 juli 2001. Op 29 september 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 25 juni 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2001. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting L. Efe aanwezig, tolk in de Turkse taal.
II. FEITEN
1. Op 21 augustus 1996 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel „medische behandeling“. Bij besluit van 1 mei 1997 heeft verweerder deze aanvraag ingewilligd. De verblijfsvergunning was geldig van 21
augustus 1996 tot 21 augustus 1997.
2. Op 19 juni 1997 zijn eisers in het huwelijk getreden. Op [...] 1998 is uit dit huwelijk een zoon geboren.
3. De behandelend arts heeft bij brieven van 5 november 1997, 24 februari 1998, 3 maart 1999 en 20 april 2000 informatie verstrekt over eisers ziekte en behandeling. Eiser lijdt aan een chronische darmontsteking. De behandelend arts heeft ervoor gepleit dat eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. In de brief van 20 april 2000 wordt vermeld dat meest waarschijnlijk sprake is van de ziekte van Crohn, dat specialistische controles obligaat zijn en dat er zo nodig interventies, medicamenteuze behandelingen of operaties noodzakelijk zijn.
4. Verweerder heeft op 18 september 1997 advies gevraagd aan het toenmalige Bureau Vreemdelingen Advisering (BVA) van verweerders ministerie en op 12 januari 1999 en op 2 december 1999 bij het Bureau Medische Advisering (BMA) van verweerders ministerie. In de adviezen die door deze bureau’s zijn uitgebracht is de door de behandelend arts verstrekte medische informatie betrokken.
In het advies van 16 december 1997 heeft het BVA geconcludeerd dat eiser lijdt aan een chronische ontsteking in de darm, waarvan onbekend is wat de precieze oorzaak is, en waarvoor hij wordt behandeld door een internist, maar dat er geen aanwijzingen
zijn dat eiser lijdt aan een ernstige, acuut in Nederland te behandelen, medische stoornis. Voorts wordt geconcludeerd dat, gelet op de beschikbare informatie over de medische behandelmogelijkheden in het land van herkomst, specialistische behandeling en relevante medicatie aldaar mogelijk is en dat een medische noodzaak tot verblijf in Nederland niet is aangetoond. Er wordt niet nader beschreven waaruit deze beschikbare informatie over de medische behandelmogelijkheden in het land van herkomst bestaat.
In het advies van 10 augustus 1999 heeft het BMA geconstateerd dat eiser een chronische ontsteking van zijn darmen heeft, mogelijk ten gevolge van de ziekte van Crohn, en vastgesteld dat frequente controles van eisers gezondheidssituatie blijvend
noodzakelijk zijn. Indien de klachten niet behandeld worden kunnen zij aanleiding geven tot levensbedreigende complicaties. Het BMA heeft voorts geconcludeerd dat de klachten in het land van herkomst behandeld kunnen worden, waardoor de behandeling niet strikt aan Nederland is gebonden. Vermeld is dat, ter beoordeling van de verkrijgbaarheid van een relevante medische behandeling in het land van herkomst, gebruik is gemaakt van het landeninformatiesysteem van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van verweerders ministerie. Het BMA heeft vervolgens geconcludeerd dat er, gelet op de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst en de omstandigheid dat controles een maal per half jaar worden verricht, geen sprake is van een acute medische noodsituatie, maar dat het uitblijven van een behandeling hiertoe echter wel zal leiden.
In het advies van 10 januari 2000 heeft het BMA geconcludeerd dat de omstandigheid dat inmiddels is vastgesteld dat eiser lijdt aan de ziekte van Crohn geen invloed heeft op het advies van 10 augustus 1999.
5. Ten overstaan van de AC hebben eisers een beroep gedaan op de Tijdelijke regeling witte illegalen, zoals neergelegd in het Tussentijds Besluit Vreemdelingencirculaire (TBV) 1999/23.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder hun ten onrechte een vergunning tot verblijf heeft geweigerd. Zij stellen dat de medische behandeling van eiser noodzakelijk in Nederland moet plaatsvinden. Uit het advies van het BMA van 10
augustus 1999 valt af te leiden dat het uitblijven van een medische behandeling leidt tot een levensbedreigende situatie en daarmee tot een acute medische noodsituatie. Verweerder heeft, nu de behandelend arts heeft gesteld dat medische behandeling in
Nederland noodzakelijk is, ten onrechte het standpunt dat medische behandeling in Turkije mogelijk is, niet onderbouwd. Verweerder had zich ervan moeten vergewissen dat eiser ook daadwerkelijk de medische behandeling krijgt die hij nodig heeft. Een
noodzakelijke duurzame behandeling in Turkije is niet mogelijk. De medische zorg in Turkije is erg duur en eiser behoeft levenslang medicijnen. Specialistische zorg is niet overal verkrijgbaar. Er bevindt zich geen ziekenhuis in de wijde omtrek van de
plaats waar eiser vandaan komt. Eiser wordt vanwege zijn Aziatische uiterlijk gediscrimineerd in zijn land van herkomst en kan daarom niet in zijn levensonderhoud voorzien, waardoor hij niet in aanmerking kan komen voor een ziektekostenverzekering. Hij kan zich daarom ook niet elders vestigen.
Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat de Tijdelijke regeling witte illegalen ten tijde van de bezwaarprocedure geldig was en dat deze in het kader van de volledige heroverweging ambtshalve had moeten worden getoetst. Eisers voldoen aan de
voorwaarden van de regeling. Eiser is vanaf 1991 in Nederland en in het bezit van een sofinummer. Hij is vrijwel altijd ingeschreven geweest in de gemeentelijke basisadministratie. In beroep hebben zij getuigenverklaringen overgelegd over eisers
onafgebroken verblijf in Nederland. Eiseres komt in aanmerking voor een vergunning tot verblijf op grond van eisers recht hierop.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf. Eiser kan geen geslaagd beroep doen op het beleid inzake medische behandeling, neergelegd in hoofdstuk B16 van de Vreemdelingencirculaire
(Vc) 1994. Verweerder stelt, op grond van de negatieve adviezen van het BVA van 16 december 1997 en van het BMA van 10 augustus 1999 en 10 januari 2000, dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiser en dat de behandeling in het land van herkomst mogelijk is. Voorts stelt verweerder dat eiser, die tijdens het AC-gehoor heeft verklaard dat hij volgens de behandelend artsen in staat zou zijn om arbeid te verrichten in de schoonmaakbranche, bij terugkeer in zijn
geboortedorp of elders in Turkije, door het verrichten van arbeid in zijn levensonderhoud kan voorzien en derhalve de nodige medicatie kan bekostigen. Er is niet gebleken van een objectieve belemmering voor vestiging elders dan in het dorp waarvan eiser afkomstig is. Uit de door eiser afgelegde verklaringen kan niet worden afgeleid dat de door eiser ondervonden discriminatie zodanig is dat hem op grond daarvan een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard moet worden verleend. Bovendien kunnen economische motieven niet meewegen in de beoordeling of Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiser. Verweerder kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor de omstandigheid dat eiser de behandeling niet kan bekostigen.
Er is geen sprake van een zorgvuldigheidsgebrek met betrekking tot het onderzoek naar de haalbaarheid van de medische zorg. De haalbaarheid van de medische zorg voor eiser wordt immers mede bepaald door eisers keuze van vestiging in Turkije.
De omstandigheid dat de behandelend arts en het BMA het niet met elkaar eens zijn voor wat betreft de gevolgen die kunnen voortvloeien uit het niet verlengen van een vergunning tot verblijf aan eiser leidt niet tot ander oordeel. De beschikbare medische
informatie, waaronder die van de behandelend arts, is betrokken bij het advies van het BMA. De behandelend arts heeft overigens niet gemotiveerd waarom Nederland wel het meest aangewezen land is. Verweerder heeft ter zitting desgewenst verklaard dat
niet de IND, maar het BMA beoordeelt of behandeling in het land van herkomst mogelijk is. In adviezen van het BMA wordt, indien van belang, tevens vermeld of er voldaan moet worden aan aanvullende criteria, alvorens vastgesteld kan worden dat medische behandeling mogelijk is in het land van herkomst. De omstandigheid dat dit hier niet is gebeurd, wijst er op dat er geen aanvullende criteria zijn. Verweerder heeft ter zitting voorts naar voren gebracht dat het BMA naast het raadplegen van het
landeninformatiesysteem van de IND, ook gebruik maakt van andere bronnen, als bijvoorbeeld vaktijdschriften.
Eisers kunnen evenmin een geslaagd beroep kunnen doen op de Tijdelijke regeling witte illegalen, neergelegd in TBV 1999/23. Eisers hebben dit beroep op het witte illegalenbeleid eerst op 25 april 2000, dus niet binnen de in de TBV 1999/23 gestelde
termijn gedaan.
De aanvraag van eiseres heeft een van eiser verblijfsafhankelijk karakter. Gelet op de omstandigheid dat ook eisers aanvraag is afgewezen komt eiseres evenmin in aanmerking voor verlening van een vergunning tot verblijf.
Eisers zijn voorts niet zodanig geïntegreerd in Nederland en de Turkse samenleving zozeer ontwend dat terugkeer niet kan worden verlangd. Er is tenslotte geen sprake van een inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als
bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden.
2. De bestreden besluiten dateren van 12 juli 2000. Zij zijn derhalve genomen vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495) op basis van de Vw 1965 (Wet van 13 januari 1965, Stb. 40) en aanverwante regelingen. De rechtbank zal zich, ex tunc toetsend, moeten uitlaten over de rechtmatigheid van deze besluiten. Derhalve worden bij de toetsing van de bestreden besluiten de Vw 1965 (Vw) en aanverwante regelingen
toegepast.
3. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikel het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc 1994).
4. Ingevolge het door verweerder gevoerde beleid inzake verblijf voor medische behandeling, zoals neergelegd in hoofdstuk B16 van de Vc 1994 geldt dat verblijf voor medische behandeling wordt toegestaan indien Nederland voor het ondergaan van de
behandeling het meest aangewezen land is en de financiering van de behandeling deugdelijk geregeld is. De omstandigheid dat Nederland het meest aangewezen land is, kan verband houden met de aard van de ziekte, een bijzondere specialisatie of andere factoren waardoor de behandeling elders minder aangewezen is.
5. Ter onderbouwing van het standpunt dat Nederland niet het meest aangewezen land voor de medische behandeling van eiser is, heeft verweerder in het besluit verwezen naar het advies van 16 december 1997 van het voormalige BVA en naar de adviezen van 10 augustus 1999 en 10 januari 2000 van het BMA.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het BVA, later het BMA geen adviseur is in de zin van artikel 3:5 Awb. Er is immers geen sprake van een wettelijk voorschrift bij of krachtens welk deze bureau’s zijn belast met deze advisering.
Krachtens artikel 3:2 Awb dient verweerder bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Verweerder kan in dit kader informatie vragen aan bijvoorbeeld het BVA en later het BMA.
Verweerder dient zich er in dit geval van te vergewissen dat het door de medische adviseurs van het betreffende bureau afgegeven advies qua inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen, alvorens het aan het besluit ten grondslag te kunnen
leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onvoldoende van zijn vergewisplicht gekweten. In de adviezen wordt geconcludeerd dat de medische behandeling van eiser kan plaatsvinden in het land van herkomst en dat de behandeling niet aan Nederland is gebonden. In het advies van 10 december 1999 wordt in dit verband aangegeven dat gebruik is gemaakt van het landeninformatiesysteem van de IND. Voor het overige wordt in de adviezen geen gewag gemaakt van informatie waarop de conclusie met betrekking tot de behandelmogelijkheden in Turkije is gestoeld. In het algemeen dient de niet nader toegelichte stelling dat behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst voorhanden zijn als onvoldoende te worden aangemerkt. Een enkele verwijzing
naar het landeninformatiesysteem van de IND maakt dit niet anders. In het onderhavige geval was een nadere motivering zeker aan de orde, aangezien in het advies werd afgeweken van het oordeel van een collega arts, te weten de behandelend specialist van eiser, die bij herhaling de noodzaak van een behandeling in Nederland heeft bepleit. Er had in elk geval nader gemotiveerd moeten worden welke behandelingsmethoden in ogenschouw zijn genomen nu de behandelend specialist niet alleen specialistische controles obligaat acht maar ook aangeeft dat interventies c.q. medicamenteuze behandelingen of operaties noodzakelijk zijn en het vaststaat dat indien de chronische ontstekingen onbehandeld blijven, deze aanleiding kunnen geven tot levensbedreigende complicaties.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 12 juli 2001, waarin het bezwaar van eiser tegen de niet-inwilliging van zijn aanvraag ongegrond is verklaard, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Reeds hierom verklaart de rechtbank het door eiser ingestelde beroep gegrond. Gelet op de omstandigheid dat het door eiseres ingediende beroep, een van eisers beroep afhankelijk karakter heeft, wordt ook dit beroep gegrond verklaard. De overige door partijen aangevoerde stellingen behoeven gelet hierop dan ook geen bespreking meer.
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn
begroot op f 1420,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
8. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt de bestreden besluiten;
3. bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1420,-- (zegge: veertienhonderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht ad f 225,-- (zegge: tweehonderd en vijfentwintig gulden).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2001, door
mr. M.C. Oostendorp, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Wientjes, griffier.
Afschrift verzonden op:
18 september 2001
Conc: RW
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.