Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/44258 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1973, van (gestelde) Sri Lankaanse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Tilburg, eiser,
gemachtigde: mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Verweij, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 4 september 2001 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 5 september 2001 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 12 september 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig K. Sankaranarayanan als tolk in de Tamil-taal.
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De bewaring is onrechtmatig. Eiser is op 4 september 2001 samen met veertien anderen staandegehouden in het havengebied van Rotterdam waarna eiser en de veertien anderen in bewaring zijn gesteld. In hoofdstuk A5/5.3.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat een opsomming van de situaties waarin deze ingrijpende maatregel geoorloofd is. Desgevraagd geeft eiser toe dat deze opsomming niet limitatief is. Hij stelt dat zich in dit geval geen van de in de Vc 2000 genoemde situaties voordoet, en met name dat er ten aanzien van eiser onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. Uit het enkele feit dat eiser met veertien anderen is aangetroffen in een trailer in het havengebied van Rotterdam, kan niet worden geconcludeerd dat eiser zich zal onttrekken aan uitzetting. Verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel. Eiser wijst in dit verband nog op het feit dat op 5 september 2001 negen mensen, eveneens in het havengebied van Rotterdam en onder vergelijkbare omstandigheden, zijn staandegehouden op wie het lichtere middel is toegepast van artikel 55, eerste lid, van de Vw 2000. Deze mensen verblijven nu in een asielzoekerscentrum. Dit was ook in de onderhavige zaak niet slechts een veel geëigender middel geweest, maar rechtvaardigt ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Voorts ontbreekt het zicht op uitzetting. Blijkens door of namens verweerders telefonisch aan de gemachtigde verstrekte mededelingen bestaat er een recent memo waarvan de inhoud geheim is, maar die de strekking moet hebben dat Tamils momenteel niet uitgezet worden. De gemachtigde van eiser komt mede tot deze stelling omdat hij van een kantoorgenoot heeft vernomen dat laatstgenoemde zaken van uitzetbare Tamils behandelt waarin thans niet tot uitzetting wordt overgegaan.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De bewaring is rechtmatig. Verweerder had niet kunnen volstaan met een lichter middel. Eiser heeft in Nederland geen vaste woon- of verblijfplaats, en onvoldoende middelen van bestaan. Uit niets blijkt dat eiser zich zou houden aan een meldplicht, terwijl er uit de gedingstukken wel aanwijzingen voor het tegendeel zijn af te leiden. Verweerder is niet bekend met een nieuw beleid inzake de uitzetting van Tamils.
Desgevraagd heeft verweerder meegedeeld dat de reden dat eiser ongeveer 24 uur na de inbewaringstelling is gehoord, is gelegen in het feit dat niet eerder een geschikte tolk gevonden werd. Hierop is door de gemachtigde van eiser meegedeeld dat hij op 4 september 2001 binnen twee minuten telefonisch contact had met een tolk in de Tamil-taal.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt een vreemdeling, voordat hij op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring wordt gesteld, gehoord. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van artikel 5.2 Vb 2000 is het eerste lid niet van toepassing indien het voorafgaande gehoor niet kan worden afgewacht. Op grond van het derde lid van artikel 5.2 van het Vb 2000 wordt in dat geval de vreemdeling zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van de bewaring gehoord.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 4 september 2001 om 11.15 uur is staandegehouden. Om 15.25 uur van diezelfde dag is eiser in bewaring gesteld, zonder voorafgaand gehoor. Het gehoor in het kader van de bewaringstelling vond plaats op 5 september 2001, te 15.30 uur. Blijkens het dossier en verweerders mededeling ter zitting is eiser eerst 24 uur na de inbewaringstelling gehoord, omdat niet eerder een tolk in de Tamil-taal beschikbaar was. Ter zitting heeft verweerder echter niet duidelijk kunnen maken welke pogingen zijn ondernomen om een tolk te vinden en waarom die pogingen niet konden slagen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat het aantal Tamiltolken zo beperkt is dat het zoeken naar een tolk in de Tamil-taal zo een lange tijd in beslag mag nemen. Voorts heeft de gemachtigde van eiser ter zitting meegedeeld dat hij binnen twee minuten een tolk in de Tamil-taal had gevonden. Gelet op het vorenstaande en de strekking van artikel 5.2, derde lid, van het Vb 2000 in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende grond was om eiser eerst 24 uur na de inbewaringstelling te horen.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, kan derhalve onbesproken blijven. Het beroep wordt gegrond verklaard en de opheffing van de bewaring wordt bevolen, ingaande 13 september 2001.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden -met matiging van 50%- een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van ƒ100,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en ƒ75,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal ƒ825,--. Redegevend voor de matiging is dat eiser zich willens en wetens in de positie had gebracht dat hij niet rechtmatig in Nederland verbleef alvorens hij staande werd gehouden.
Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ1.420,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 13 september 2001 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot
ƒ825,-- (zegge: achthonderdenvijfentwintig gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot
ƒ1.420,- (zegge: veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 13 september 2001, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.