ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7052

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/39910
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van vrijheidsontnemende maatregel op Libanese vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 27 augustus 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontneming van een Libanese vreemdeling, eiser A. Eiser was op 14 augustus 2001 op de luchthaven Schiphol aangekomen en had daar asiel aangevraagd. Op dezelfde dag werd hem de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), en werd een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op basis van artikel 6 van de Vw 2000. Eiser stelde dat hij al sinds 20 juli 2001 in Nederland verbleef met een geldig toeristenvisum en dat de weigering van toegang onterecht was.

De rechtbank overwoog dat de toepassing van artikel 3 Vw 2000 niet ter beoordeling voorlag, maar dat het wel relevant was om te toetsen of de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw 2000 gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet op grond van artikel 3 Vw 2000 de toegang kon worden geweigerd, omdat hij al in Nederland was en niet was vertrokken. Hierdoor was de vrijheidsontnemende maatregel niet gerechtvaardigd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, beval de opheffing van de bewaring ingaande 27 augustus 2001 en kende eiser een schadevergoeding toe van f 1.600,- voor de onterecht opgelegde vrijheidsontneming. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van f 710,-. Deze uitspraak werd gedaan door rechter M.C. Oostendorp en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A.C.W. van Huussen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van State.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/39910 VRONTN
inzake : A, van Libanese nationaliteit, verblijvende in het
Grenshospitium te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. A.V. Pahladsingh, ambtenaar bij de Immigratie- en
Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 14 augustus 2001 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Op 15 augustus 2001 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 18 augustus 2001 heeft verweerder de aanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen. De ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 is in het besluit gehandhaafd.
Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 16 augustus 2001 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 23 augustus 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig M. N’Haddou, als tolk in de Arabische taal.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser namens eiser opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel is van meet af aan onrechtmatig. Eiser is op 20 juli 2001 rechtmatig naar Nederland gekomen met een toeristenvisum, geldig tot 12 augustus 2001 voor een verblijf bij zijn broer. Op 14 augustus 2001 is eiser naar Schiphol gegaan en heeft daar asiel aangevraagd. Op het moment dat eiser die aanvraag indiende, had hij Nederland echter niet verlaten. Om die reden kon aan eiser niet de toegang worden geweigerd op grond van artikel 3 van de Vw 2000.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Vw 2000 staat thans niet ter discussie. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Vw 2000 had eiser administratief beroep kunnen indienen tegen de toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Vw 2000. Dit is echter niet gebeurd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Verweerder voert bij de toepassing van dit artikel het beleid dat de vreemdeling die is binnengekomen via een zee- of luchthaven en aan wie de toegang is geweigerd, en die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient, de maatregel van artikel 6, eerste en/of tweede lid, van de Vw 2000 opgelegd kan worden. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc).
Om te kunnen beoordelen of de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 terecht aan eiser is opgelegd, is, gelet op de stelling van eiser dat hij reeds gedurende drie weken in Nederland verbleef toen hem op grond van artikel 3 van de Vw 2000 de toegang werd geweigerd, de vraag aan de orde of eiser op 14 augustus 2001de toegang tot Nederland kon worden ontzegd. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen dat de toepassing van artikel 3 van de Vw 2000 hier thans niet ter beoordeling voorligt, aangezien daarvoor een aparte rechtsgang bestaat. Echter, marginaal toetsend zal de rechtbank de toepassing van artikel 3 van de Vw 2000 in het oordeel betrekken, nu het een bevoegdheid betreft die bij of krachtens de Vw 2000 is toegekend en deze aan de vrijheidsontnemende maatregel ten grondslag ligt.
Omtrent het aantreffen van eiser op 14 augustus 2001 op Schiphol vermeldt het proces-verbaal van bevindingen van de Kmar van 14 augustus 2001 als volgt: „Voornoemde vreemdeling (de rechtbank leest A) heeft op 14-08-2001 asiel aangevraagd bij aankomst schengen 1. Wat er allemaal is gebeurd is onduidelijk, maar vanaf schengen wordt er een zak meegeleverd met papier snippers van een paspoort + ticket + schengen visum. Hiervan wel wat stukken bij elkaar gekregen maar geen claim kunnen maken. Van de bij elkaar gepuzzelde stukken kunnen we wel de naam B halen en de naam BEIRUT van vluchtgegevens maar meer niet. Voornoemde vreemdeling wil ook niets zeggen over de snippers. Er is ook met de KLM gebeld maar de naam B komt niet voor op de passagierslijst van 13 en 14 augustus op de BEIRUT.“
Tegenover de stelling van eiser dat hij reeds vanaf 20 juli 2001 in Nederland heeft verbleven op basis van een visum en dat het de bedoeling was dat hij op 14 augustus terug zou vliegen naar Beiroet staat de constatering van de Kmar dat hij asiel heeft aangevraagd bij „aankomst schengen 1“. Blijkens de beschikking op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van18 augustus 2001 is verweerder er echter vanuit gegaan dat eiser in de periode van 20 juli 2001 tot 14 augustus 2001 legaal in Nederland heeft verbleven. Nu voor het overige niet van onderzoek naar een visum of naar de broer van eiser is gebleken en de gang van zaken op Schiphol eveneens onduidelijk is gebleven, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser sinds 20 juli 2001 in Nederland was en dat hij Nederland nadien niet heeft verlaten. Marginaal toetsend komt dan ook evident naar voren dat eiser niet op grond van artikel 3 van de Vw 2000 de toegang kon worden geweigerd.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 27 augustus 2001.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van f 200,- per dag dat eiser in de lounge op de luchthaven Schiphol ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, f 150,- per dag dat eiser in het AC-Schiphol ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en f 100,- per dag dat eiser in het Grenshospitium ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal f 1.600,-
Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op f 710,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 27 augustus 2001 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot
f 1.600,- (zegge: zestienhonderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot
f 710,- (zegge: zevenhonderd en tien gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Oostendorp, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2001, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen, griffier.
Afschrift verzonden op:
29 agustus 2001
Conc.:AvH
Coll:
Bp:
D:
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.