Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/33237 MVV
inzake: A, geboren op [...] 1980, van Turkse nationaliteit, wonende in Turkije, eiseres,
gemachtigde: mr. R.C. de Zeeuw, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. P. Maes, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van
het Ministerie van Justitie.
1. Op 11 november 1998 heeft de vader van eiseres, B (hierna: referent), bij de korpschef van de regiopolitie Gelderland Zuid een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres. Bij besluit van 25 juni 1999 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 21 juli 1999, aangevuld bij brieven van 19 augustus 1999, 31 oktober 1999 en 4 april 2000, is namens eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Referent is op 13 april 2000 gehoord door een ambtelijke commissie van verweerders ministerie. Het bezwaar is bij besluit van 14 augustus 2000 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 29 augustus 2000 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 22 mei 2001 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 14 augustus 2000 vernietigd. De rechtbank heeft voorts bepaald dat verweerder een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van genoemde uitspraak.
Bij besluit van 4 juli 2001 heeft verweerder het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
3. Bij beroepschrift van 20 juli 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Op 3 augustus 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 24 augustus 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2001. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was referent ter zitting aanwezig.
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Bij uitspraak van 22 mei 2001, van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, waarbij het beroep gericht tegen het besluit van 14 augustus 2000 gegrond is verklaard, heeft de rechtbank - onder meer - het volgende overwogen. Verweerder heeft in overeenstemming met de beleidsregels gehandeld door het verzoek van eiseres af te wijzen en het bezwaarschrift ongegrond te verklaren, omdat het niet van onevenredige hardheid getuigt om eiseres in Turkije achter te laten.
Voorts is overwogen dat verweerder niet onverkort toepassing aan genoemde beleidsregels mocht geven, doch, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, van deze regels ten gunste van eiseres had moeten afwijken. Verweerder had bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet mogen weigeren eiseres de verlangde mvv te verlenen.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het thans bestreden besluit wordt beslist op grond van de Vw 2000 en aanverwante regelingen. Eiseres komt op grond van artikel 3:24 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 niet in aanmerking voor een mvv, omdat haar achterlating geen onevenredige hardheid oplevert. Verweerder heeft hierbij verwezen naar genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle. Er is na de uitspraak niets aangevoerd wat verweerders standpunt met betrekking tot de onevenredige hardheid anders zou moeten maken.
Voorts is het beleid, zoals dat voorheen was neergelegd in hoofdstuk B1/7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994, omgezet in artikel 3:24 van het Vb 2000. Er bestaat geen ruimte om af te wijken van deze bepaling, omdat het gaat om een algemeen verbindend voorschift. Verweerder ziet derhalve in het kader van de Vw 2000 geen uitweg om toepassing te geven aan genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, voor wat betreft de inherente afwijkingsbevoegdheid. Artikel 3:103 van het Vb 2000 ziet niet op bezwaar, maar op aanvragen. In artikel 117 van de Vw 2000 is een rem op artikel 3:103 van het Vb 2000 ingebouwd.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder gebruik had moeten maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid, zoals overwogen in genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingplaats Zwolle. Voorts is het besluit van 14 augustus 2000 bij deze uitspraak ex tunc vernietigd. Verweerder mocht niet zonder meer een nieuw besluit nemen, zonder onderzoek te doen naar nieuwe omstandigheden die zich na het vernietigde besluit hebben voorgedaan, of zonder referent te horen. Verweerder dient immers in bezwaar ex nunc te toetsen en alle omstandigheden bij het besluit te betrekken.
Eiseres is van mening dat artikel 3:103 van het Vb 2000 ook op aanvragen van vóór 1 april 2001 van toepassing is.
1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. Deze rechtbank is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
3. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Ingevolge artikel 3:103 van het Vb 2000 wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Wet anders voortvloeit of het recht dat geld op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is.
3. Eiseres beoogt verlening van een mvv voor verblijf bij haar vader. Ten tijde van de aanvraag van eiseres waren de voorwaarden om voor toelating op grond van verruimde gezinshereniging in aanmerking te komen neergelegd in het beleid, en wel in hoofdstuk B1/7 van de Vc 1994. Ingevolge dit beleid komen -onder voorwaarden- voor een vergunning tot verblijf in aanmerking gezinsleden die feitelijk behoren tot het gezin, voor zover hun achterlating een onevenredige hardheid zou betekenen.
Gelijktijdig met de invoering van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495), inwerking getreden op 1 april 2001, zijn de voorwaarden om op grond van verruimde gezinshereniging voor toelating in aanmerking te komen neergelegd in artikel 3:24 van het Vb 2000. Ingevolge deze bepaling kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder een beperking verband houdend met gezinshereniging worden verleend aan een ander familielid dan de echtgenoot of echtgenote, de al dan niet geregistreerde partner of het minderjarige kind, indien - onder meer - de achterlating van de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een onevenredige hardheid zou betekenen.
4. Aan de orde is de vraag of verweerder na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 22 mei 2001, alsnog een mvv ten behoeve van eiseres heeft kunnen weigeren.
5. De rechtbank neemt allereerst als uitgangspunt de, ook in artikel 3.103 van het Vb 2000 tot uiting komende, algemene regel van eerbiedigende werking, die er op neer komt dat de aanvraag dient te worden getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen. Daarnaast neemt de rechtbank als uitgangspunt dat, nu de aanvankelijke weigering van de aanvraag is vernietigd, rechtsherstel dient plaats te vinden in die zin dat eiseres alsnog in dezelfde situatie wordt geplaatst als waarin zij zou hebben verkeerd indien verweerder niet onrechtmatig zou hebben besloten. Mede gezien de formulering van de uitspraak van 22 mei 2001, van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bestond voor verweerder geen ruimte om wederom tot een weigering van de aanvraag over te gaan.
Daaraan doet niet af dat het criterium, waaraan eiseres niet voldeed, per 1 april 2001 is gepromoveerd van beleidsregel tot - vanwege de opname in het Vb 2000 - algemeen verbindend voorschrift en derhalve toepassing van artikel 4:84 van de Awb niet meer aan de orde is, nu het uit het oogpunt van rechtszekerheid niet aanvaardbaar is dat deze wijziging per 1 april 2001 alsnog aan eiseres, wier aanvraag in 1998 is ingediend, wordt tegengeworpen.
6. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder ten onrechte een mvv ten behoeve van eiseres heeft geweigerd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien op de in het dictum aangegeven wijze en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op f 1420,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
8. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat aan eiseres een mvv wordt verleend voor verblijf bij haar vader en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1420,- (zegge: veertienhonderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad f 225,- (zegge: tweehonderd en vijfentwintig gulden).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2001, door mr. J.P. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier.
Afschrift verzonden op:
13 september 2001
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.