Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/3800 MVV
inzake: A, geboren op [...] 1981, van Turkse nationaliteit, wonende in Turkije, eiseres,
gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers, advocaat te Utrecht,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. K. Celebi, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van
het Ministerie van Justitie.
1. Op 28 juli 2000 heeft eiseres bij de Nederlandse ambassade te Ankara een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel „familiebezoek voor ten hoogste zes maanden“. Bij besluit van 27 september 2000 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 24 oktober 2000, aangevuld bij brieven van 2 november 2000 en 17 december 2000, heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 2 januari 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 29 januari 2001, aangevuld bij brief van 26 februari 2001, heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 14 maart 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 30 mei 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiseres heeft haar standpunt nog nader onderbouwd bij brief van 9 juli 2001.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2001. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren B en C ter zitting aanwezig.
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiseres beoogt een mvv in het kader van familiebezoek voor verblijf bij B, haar zuster (hierna referente), en C, haar zwager (hierna referent).
Referenten hebben een dochter D. Blijkens een verklaring van drs. T. de Koning, kinderarts in het Universitair Medisch Centrum Utrecht, van 13 oktober 2000 lijdt D aan een ernstige stofwisselingsziekte.
Blijkens een arbeidsovereenkomst van 6 januari 2000 is referent met ingang van 1 november 1999 in dienst van "De Stichting Utrechtse Werkbedrijven" te Utrecht voor onbepaalde tijd, voor 32 uur per week en met een bruto-inkomen ƒ 2112,36.
Blijkens een werkgeversverklaring van Robbers Schoonmaakbedrijven van 28 augustus 2000 is referente vanaf 10 mei 1999 bij hen in dienst voor onbepaalde tijd. Blijkens deze verklaring bedroeg de arbeidsduur per week (gemiddeld over de daarvoor liggende drie periodes) 22,5 uur en bedraagt het bruto uurloon ƒ16,57.
Uit een werkgeversverklaring van 26 oktober 2000 van Robbers Schoonmaakbedrijven blijkt dat de arbeidsduur van referente per week (gemiddeld over de daaraan voorafgaande drie periodes) ƒ30,5 uur bedraagt, met een ongewijzigd uurloon. Eiseres heeft een arbeidsovereenkomst voor ƒ13,75 uur per week.
Met ingang van 1 april 2001 tot en met 31 maart 2002 is eiseres tevens in dienst van Stichting NUZO voor 18 uur per week.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv, omdat niet wordt voldaan aan de in hoofdstuk B15 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 neergelegde voorwaarde dat referenten solvabel dienen te zijn. In dit geval dienen referenten te beschikken over een zelfstandig inkomen gelijk aan het bestaansminimum voor gezinnen in de zin van de Algemene bijstandswet (Abw), aangevuld met de norm voor alleenstaanden in de zin van de Abw. Uit de diverse overgelegde loonstroken blijkt weliswaar dat het gezinsinkomen in sommige periodes het vereiste normbedrag van ƒ3052,44 overstijgt, echter niet is gewaarborgd dat dit elke periode het geval zal zijn, nu (uit telefonische informatie) is gebleken dat referente beschikt over een arbeidscontract van minimaal slechts ƒ13,75 uur.
Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of gekomen op grond waarvan in dit geval dient te worden afgeweken van het beleid. De omstandigheid dat de komst van eiseres zeer gewenst is in verband met het ontbreken van ondersteuning bij de nachtelijke verzorging van het ernstig zieke kind van referenten is hiertoe onvoldoende. Blijkens een verklaring van het Universitair Medisch Centrum Utrecht van 22 juni 2000 hebben referenten nimmer een beroep gedaan op de Nederlandse hulpverleningsinstanties. Derhalve is niet aannemelijk te achten dat ondersteuning als hiervoor bedoeld niet hier te lande verkrijgbaar is. Voorts is gesteld dat referenten overdag voldoende ondersteuning hebben bij de verzorging van hun kind. Gesteld noch gebleken is bovendien dat hier te lande geen familieleden van referenten verblijven die tijdelijk de nachtelijke verzorging op zich kunnen nemen, dan wel referenten hierin kunnen ondersteunen. Daarnaast zou eiseres slechts een tijdelijke ondersteuning leveren, gezien de aard van de beoogde verblijfstitel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of gekomen op grond waarvan aan eiseres een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard zou moeten worden verleend.
Referenten zijn in dit geval niet gehoord omdat daartoe, gelet op het bepaalde in artikel 7:3 van de Awb, geen verplichting bestond en dit evenmin door de zorgvuldigheid werd gevorderd.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd. Daartoe voert eiseres aan dat het algemeen middelenvereiste, zoals dat wordt gehanteerd bij toelating voor onbepaalde tijd, niet van toepassing is, aangezien het gaat om toelating voor bepaalde tijd. Eiseres zal bij haar familie gaan wonen en de meerkosten die dat meebrengt worden voldoende gedekt door het inkomen dat referenten genieten. Nu toelating wordt beoogd voor een periode van zes maanden, kan het gemiddelde van de inkomsten over een periode van zes maanden volstaan. Referenten kunnen ter aanvulling van het inkomen een banksaldo laten zien dat de geringe afwijking compenseert.
Voorts heeft verweerder ten onrechte geen doorslag gegeven aan de zeer bijzondere situatie waarin het gezin van referenten verkeert. Ook klemmende redenen die gelegen zijn bij de persoon hier te lande kunnen aanleiding zijn tot toelating. De dochter van referenten lijdt aan een zeer bijzondere stofwisselingsziekte en zij is de enige in Nederland die deze ziekte heeft. Overdag verblijft zij in een speciaal opvanghuis, maar met name in de nacht heeft zij voortdurend aandacht nodig. Referente is op advies van de behandelend artsen gaan werken, ter relativering van de moeilijke situatie waarin het gezin verkeert. In verband met de tamelijk ingewikkelde apparatuur waaraan D 's nachts moet worden gekoppeld, moet referente 's nachts bij haar waken, wat voor referente een slijtageslag betekent. De slijtageslag heeft ook effect op de gezondheidstoestand van D.
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat de hoorplicht door verweerder is geschonden.
1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. Deze rechtbank is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
3. Een mvv-aanvraag wordt getoetst aan dezelfde criteria als een aanvraag om een vergunning tot verblijf. Het bestreden besluit dateert van vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495). Vanwege de ex-tunc toetsing dient de inhoud van het besluit daarom te worden getoetst aan de Vw 1965 en aanverwante regelingen.
4. Een mvv kan, evenals een vergunning tot verblijf, ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Bij de toepassing van dit artikel is het beleid gevoerd dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten, tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vc 1994.
5. Eiseres beoogt een mvv voor familiebezoek bij haar zus en zwager voor ten hoogste zes maanden. Het op dit punt door verweerder gevoerde beleid is neergelegd in hoofdstuk B15/4 van de Vc 1994. Ingevolge dit beleid komt een vreemdeling voor toelating in het kader van familiebezoek in aanmerking indien - onder meer - wordt voldaan aan de voorwaarde dat de vreemdeling over voldoende middelen van bestaan beschikt voor de kosten van levensonderhoud gedurende de bezoekperiode en over middelen voor de terugreis. Zijn de eigen financiële middelen ontoereikend, dan kan het verblijf slechts worden toegestaan indien een hier te lande wonende solvabele referent zich schriftelijk garant heeft gesteld voor de kosten van levensonderhoud en van de terugreis.
Ingevolge hoofdstuk A4/6.12.1.1 van de Vc 1994 is een referent solvabel indien de referent aantoont dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt om in het onderhoud van zichzelf (en eventueel zijn gezin) en van de vreemdeling te kunnen voorzien.
6. Verweerder legt bovengenoemd beleid zo uit dat referenten dienen te beschikken over een zelfstandig inkomen gelijk aan het bestaansminimum voor gezinnen in de zin van de Abw, aangevuld met de norm voor alleenstaanden in de zin van de Abw. De rechtbank acht deze uitleg in beginsel niet kennelijk onredelijk.
De rechtbank stelt evenwel vast dat in de Abw onderscheid wordt gemaakt tussen belanghebbenden jonger dan 21 jaar en belanghebbenden van 21 jaar en ouder. Zo is de norm voor alleenstaanden jonger dan 21 jaar per 1 juli 2000 ƒ379,85 en die voor alleenstaanden van 21 jaar en ouder per 1 juli 2000 ƒ1099,20. Verweerder acht in het onderhavige geval de norm voor belanghebbenden van 21 jaar en ouder van toepassing. Nu eiseres ten tijde van het bestreden besluit jonger was dan 21 jaar, ligt het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand dat verweerder op het onderhavige geval de norm voor alleenstaanden jonger dan 21 jaar zou hebben toegepast.
Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde ter zitting niet nader kunnen motiveren om welke reden desalniettemin voor de norm voor alleenstaanden van 21 jaar en ouder is gekozen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan het bestreden besluit op dit punt een draagkrachtige motivering ontbreekt, zodat het bestreden besluit reeds vanwege strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.
7. Bovendien heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ter motivering van het besluit niet zonder meer kunnen stellen dat niet aannemelijk is te achten dat ondersteuning van Nederlandse hulpverleningsinstanties bij de nachtelijke verzorging van de zieke dochter van referenten niet verkrijgbaar is. Verweerder is hierbij immers voorbij gegaan aan de brief van 13 oktober 2000 van drs. T koning, kinderarts, en A.J. Schat, maatschappelijk werker, beiden verbonden aan het Universitair Medisch Centrum te Utrecht, inhoudende -onder meer- dat er in Nederland geen instellingen zijn die op het gebied van maatschappelijk werk of thuiszorg langdurig 's nachts ondersteuning of medische zorg bieden. Ook op dit punt ontbeert het besluit een deugdelijke motivering en is het in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Voorts overweegt de rechtbank nog het volgende.
8. De vraag of sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verblijf moet worden toegestaan, dient te worden beantwoord op basis van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Van deze feiten en omstandigheden moet het bestuur zich op de hoogte stellen, zowel in eerste aanleg alvorens op de aanvraag te beslissen, als in bezwaar, met het oog op de noodzakelijk heroverweging van het genomen besluit. De vreemdeling zal daartoe in de regel in de gelegenheid dienen te worden gesteld om te worden gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de bijzondere situatie van referenten en hun dochter D, een uitzondering op die regel niet gerechtvaardigd. De rechtbank merkt in dit verband op dat -gelijk verweerder van mening is- in bijzondere situaties ook omstandigheden gelegen in personen hier te lande kunnen nopen tot toelating wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Tijdens de hoorzitting had dan -ook- aan de orde kunnen komen de vraag of er door in Nederland woonachtige familieleden hulp geboden kan worden, alsmede de vraag of het niet bezwaarlijk is dat de ondersteuning van eiseres tijdelijk van aard is. Door het horen in bezwaar achterwege te laten, heeft verweerder derhalve gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 7:2 van de Awb.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op f1420,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f1420,- (zegge: veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad f 225,- (zegge: tweehonderdenvijfentwintig gulden).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2001, door
mr. B.E. Mildner, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier.
Afschrift verzonden op:
18 september 2001
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.