ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6973

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/926796-98
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Engelen
  • A. Dop
  • J. Valk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 12 december 2001 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering was ingediend door de officier van justitie en had betrekking op de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 96.350,46 bedraagt, en heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om € 75.000,- aan de Staat te betalen ter ontneming van dit voordeel, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling.

Tijdens de zitting op 28 november 2001 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd, waarbij het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel werd verhoogd. De rechtbank heeft de berekeningen van het wederrechtelijk verkregen voordeel over verschillende periodes beoordeeld, waarbij de veroordeelde als bedrijfsleider betrokken was bij de verkoop van hennepstekken. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, waaronder de verdeelsleutel tussen legale en illegale activiteiten en de kosten van rechtsbijstand, verworpen. De rechtbank concludeert dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel terecht is en legt de verplichting tot betaling op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 24d en 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 75.000,-. De rechtbank benadrukt dat de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet afhankelijk is van de financiële draagkracht van de veroordeelde, en dat de ontneming moet plaatsvinden ongeacht de omstandigheden van de veroordeelde. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
parketnummer 09/926796-98
BESLISSING EX ARTIKEL 36e SR
Beslissing van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[[veroordeelde]],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
en wonende te [woonplaats], [adres].
De vordering.
De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een maximumbedrag van ¦ 95.860,31.
Het onderzoek ter zitting.
Ter zitting van 28 november 2001 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin, dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van ¦ 96.350,= en dat veroordeelde de verplichting wordt opgelegd genoemd bedrag aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 348 dagen hechtenis.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsman mr R.P.E. Siemons, is verschenen en op de vordering gehoord.
Beoordeling van de vordering.
Bij vonnis van deze rechtbank van 4 april 2001 is [[veroordeelde]] voornoemd veroordeeld ter zake van de strafbare feiten:
"medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd"
en
"deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven"
In deze zaak is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld. Dit heeft geresulteerd in het rapport, met bijlagen, van E.E. Soffers, buitengewoon opsporingsambtenaar van de politie Haaglanden, d.d. 28 september 2000 (proces-verbaal nummer 1563/1998/21690, SFO-ordner p. 133 ev). De conclusie van dit rapport is, dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel ¦ 96.350,46 bedraagt.
Op grond van het onderzoek ter zitting is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde door middel van hiervoor genoemde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank grondt haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
P.M.
De berekening ten aanzien van de drie onderscheiden periodes
De rechtbank is van oordeel dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden bepaald op:
- periode 5/6/97 t/m 31/12/97: NLG 30.379,05, plus
- periode 1/1/98 t/m 30/6/98: NLG 28.117,51, plus
- periode 1/7/98 t/m 19/11/98: NLG 37.853,90
is totaal: NLG 96.350,46
Hieronder wordt dit nader toegelicht.
Daarbij merkt de rechtbank op dat daar waar gesproken wordt over Plant Aardig Holding BV met betrekking tot de periode vóór 1/7/98, materieel gezien de "oude" Plant Aardig BV wordt bedoeld, waarvan de Holding immers de rechtsopvolger is.
periode van 5 juni 1997 tot en met 31 december 1997
In hoofdstuk 3.1. van het ontnemingsrapport wordt het door veroordeelde over deze periode wederrechtelijk verkregen voordeel - kort samengevat - als volgt berekend.
Onder verwijzing naar het ontnemingsrapport van medeveroordeelde Plant Aardig Holding BV over de desbetreffende periode (SFO-ordner p. 1827 ev), wordt berekend dat deze rechtspersoon in die periode een omzet ter zake van de verkoop van hennepstekken van NLG 946.114,88 heeft behaald, zijnde 74,42% van de totale omzet over die periode. Veroordeelde was in die periode als bedrijfsleider in loondienst bij (de rechtsvoorganger van) de Holding en ontving daarvoor een salaris. De daarmee verband houdende loonkosten, sociale lasten en vergoedingen zijn behandeld in de hoofdstukken 4.8., 4.10 en 4.11. van voornoemd rapport ten aanzien van de Holding. Totaal gaat het om een bedrag van NLG 40.821,08. Het door veroordeelde over deze periode wederrechtelijk verkregen voordeel is dan 74,42% van NLG 40.821,08, i.e. een bedrag van NLG 30.379,05
De rechtbank acht bovenstaande berekeningen en de daar aan ten grondslag liggende redeneringen juist en is dan ook van oordeel dat een bedrag van NLG 30.379,05 kan worden aangemerkt als door veroordeelde in de periode van 5 juni 1997 tot en met 1 december 1997 wederrechtelijk verkregen voordeel. Hieronder zal nader worden ingegaan op de door de verdediging gevoerde verweren.
periode 1 januari 1998 tot en met 30 juni 1998
Het door veroordeelde over deze periode wederrechtelijk verkregen voordeel wordt in hoofdstuk 3.2. van het veroordeelde betreffende ontnemingsrapport berekend. Daarbij wordt een zelfde redenering en berekeningswijze gevolgd als in hoofdstuk 3.1. ten aanzien van de eerdere periode. Kort samengevat komt het op het volgende neer.
Allereerst wordt - wederom onder verwijzing naar het ontnemingsrapport van medeveroordeelde PA Holding BV over de desbetreffende periode (SFO-ordner p. 2890 ev) - uiteengezet dat de door de Holding over die periode behaalde omzet ter zake van de verkoop van hennepstekken een bedrag van NLG 1.348.033,77 beloopt, zijnde 77,76% van de totale omzet. Veroordeelde ontving ook in deze periode maandelijks een salaris van (de rechtsvoorganger van) de Holding. Het daarmee samenhangende bedrag aan loonkosten, sociale lasten e.d. wordt berekend in hoofdstuk 4.4. van voormeld ontnemingsrapport ten aanzien van de Holding: het gaat om een bedrag van NLG 36.159,35. Het door veroordeelde over deze periode wederrechtelijk verkregen voordeel is dan 77,76% van NLG 36.159,35, i.e. NLG 28.117,51
periode 1 juli 1998 tot en met 19 november 1998
Hoofdstuk 3.3. van het ontnemingsrapport ten aanzien van veroordeelde bevat de berekening van het door veroordeelde over deze periode wederrechtelijk verkregen voordeel. Kort samengevat is deze berekening als volgt.
De door de nieuw opgerichte Plant Aardig BV in deze periode behaalde omzet terzake van de verkoop van hennepstekken bedroeg NLG 1.361.416,76, zijnde 82,33% van de totale omzet (zie het ontnemingsrapport ten aanzien van Plant Aardig nieuw: SFO-ordner p. 1053 ev). [[X.Y.]] Beheer BV, waarvan veroordeelde enig aandeelhouder en bestuurder was en is, was met ingang van 1 juli 1998 medebestuurder en voor 33% mede-eigenaar van Plant Aardig BV nieuw. In verband daarmee ontving [[X.Y.]] Beheer BV maandelijks een management fee van NLG 10.000,- voor het voeren van beheer en directie. De over de periode 1/7/98 t/m 19/11/98 aan [[X.Y.]] Beheer BV uitgekeerde vergoedingen beliepen een bedrag van (141/184 dagen x NLG 60.000,- =) NLG 45.978,26. Van dat bedrag kan 82,33%, i.e. een bedrag van NLG 37.853,90, worden aangemerkt als betrekking hebbend op illegale hennep-activiteiten. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat laatstgenoemd bedrag van NLG 37.853,90 dient worden beschouwd als het door veroordeelde over onderhavige periode wederrechtelijk verkregen voordeel. Zoals hierboven reeds overwogen volgt hieronder een bespreking van de door de verdediging gevoerde verweren.
De verweren
Verdeelsleutel legaal/illegaal
Bij de berekening van de hierboven genoemde bedragen is steeds de verhouding "omzet verkoop hennepstekken t.o.v. de totale omzet" (neerkomend op een percentage van ca. 75%) als verdeelsleutel gehanteerd bij het toerekenen van bepaalde bedragen aan illegale hennepactiviteiten. De raadsman van veroordeelde heeft betoogd dat het redelijker is om uit te gaan van een verhouding 75% legaal/25% illegaal. In zijn schriftelijke conclusie van 9 mei 2001 heeft hij daartoe gesteld dat het een ervaringsfeit is dat de handel in verdovende middelen aanzienlijk lucratiever is dan de handel in legale producten en de activiteiten in verband met de in- en verkoop van legale producten veel arbeidsintensiever zijn dan die rond de in- en verkoop van producten.
Zoals uit hetgeen hierboven is overwogen reeds voortvloeit, kan de rechtbank zich vinden in de in het ontnemingsrapport gevolgde redenering omtrent de toe te passen verdeelsleutel legaal/illegaal. De door de raadsman bepleite verhouding 75% legaal ten opzichte van 25% illegaal wordt op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd. De rechtbank verwerpt het verweer.
Bruto/netto
De raadsman van veroordeelde heeft aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte uitgaat van de bruto bedragen, nu uitsluitend de netto bedragen daadwerkelijk door veroordeelde zijn ontvangen.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Het fiscale mechanisme leidt ertoe dat over het wederrechtelijk verkregen voordeel betaalde belastingen, teruggevraagd kunnen worden indien en voorzover dat voordeel weer wordt ontnomen. Voorzover het verweer betrekking heeft op de sociale lasten overweegt de rechtbank dat tegenover die lasten het voordeel stond dat veroordeelde verzekerd was.
Inkorten laatste periode tot 19 oktober 1998 in plaats van tot 19 november 1998
Voorts heeft de raadsman van veroordeelde in de schriftelijke conclusie d.d. 9/5/01 aangevoerd dat er na het ruimen van de tuin in Honselersdijk op 19 oktober 1998 geen illegale activiteiten aldaar of elders hebben plaatsgevonden, zodat er na die datum ook geen wederechtelijk voordeel is genoten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie bij haar MvA d.d. 21/11/01 hiertegen terecht ingebracht dat uit de ontnemingsrapportage ten aanzien van Plant Aardig BV blijkt dat er tot 19 november 1998 hennepstekken zijn verkocht. Ook na 19 oktober 1998 is er derhalve wederrechtelijk verkregen voordeel genoten. Dit verweer slaagt dan ook evenmin.
Voordeel vanaf 1 juli 1998: niet de management fees, doch (netto) salaris
Volgens de raadsman blijkt genoegzaam uit de stukken dat alle opbrengsten van illegale activiteiten vanaf 1 juli 1998 zijn genoten door medeveroordeelde [[X.Y.]] Beheer BV en dat veroordeelde in die periode uitsluitend netto-loon ontving.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Gelet op de omstandigheden dat veroordeelde enig aandeelhouder en bestuurder van [[X.Y.]] Beheer BV is en dat deze BV geen andere activiteiten had dan het (mede) voeren van beheer over Plant Aardig nieuw, is de rechtbank - met de officier van justitie - van oordeel dat het door veroordeelde over de onderhavige periode wederrechtelijk verkregen voordeel niet uitsluitend bestaat uit het door hem van zijn Beheermaatschappij ontvangen salaris - te weten 50% van de aan die Beheermaatschappij uitgekeerde managementvergoeding - doch tevens uit het gedeelte van die managementvergoeding dat in zijn Beheermaatschappij achterbleef (uiteraard steeds naar rato van illegaal/legaal; zie boven). Het verweer wordt derhalve verworpen.
Kosten rechtsbijstand
Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat de door veroordeelde gemaakte kosten van juridische bijstand op het te bepalen wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering dienen te worden gebracht.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Deze kosten staan niet in directe relatie tot de voltooiing van het delict en ook overigens vindt de stelling dat dergelijke kosten voor aftrek in aanmerking komen geen steun in het recht.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door veroordeelde over de gehele periode van 5 juni 1997 tot en met 19 november 1998 wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden bepaald op (NLG 30.379,05 + NLG 28.117,51 + NLG 37.853,90 =) NLG 96.350,=.
Door en namens veroordeelde is gemotiveerd verweer gevoerd, inhoudende dat de draagkracht van veroordeelde niet toereikend is om aan een veroordeling tot betaling te voldoen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is te bewerkstelligen dat datgene wat de veroordeelde aan door misdrijf verkregen materieel profijt heeft verworven, weer aan hem wordt ontnomen. Gezien de wetsgeschiedenis, het stelsel der wet en de jurisprudentie wordt een dergelijke ontneming niet verhinderd door een gebrek aan financiële draagkracht aan de zijde van de veroordeelde, noch door het feit dat het verkregen voordeel reeds door de veroordeelde is verbruikt.
Aangezien bovendien niet gesteld of aannemelijk is geworden dat de veroordeelde ook in de toekomst geen draagkracht zal hebben is er geen aanleiding om het aan de Staat te betalen bedrag lager vast te stellen.
Gelet op het bovenstaande is toewijzing van de vordering inclusief het gevraagde dwangmiddel van vervangende hechtenis op haar plaats. Indien te zijner tijd mocht komen vast te staan dat werkelijk geen middelen tot terugbetaling voorhanden zijn, zodat tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis nog slechts neerkomt op een vorm van "extra bestraffing", staan voor veroordeelde alsdan wegen open de rechter om een (nadere) beslissing te vragen (artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering).
Wel vindt de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde aanleiding het terug te betalen bedrag te matigen tot ƒ 75.000,=.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot genoemd bedrag en daarbij de duur van de vervangende hechtenis bepalen.
Ten aanzien van laatstgenoemd bedrag zal de rechtbank de betaling aan de Staat gelasten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 24d en 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op ¦ 96.350,=;
legt veroordeelde de verplichting op tot betaling van ¦ 75.000,= aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt dat bij gebreke van betaling of verhaal vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 280 dagen.
Deze beslissing is genomen door
mrs Van Engelen, voorzitter,
Dop en Valk, rechters,
in tegenwoordigheid van Groot, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2001.