ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6896

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/39902
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van opvangverzoek van asielzoeker met herhaalde aanvraag

In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 september 2001 uitspraak gedaan over een verzoek om opvang van een asielzoeker, A, van Iraanse nationaliteit. A had op 11 juni 2001 Nederland ingereisd en zich de volgende dag aangemeld voor een asielaanvraag. Hij verzocht om opvang, maar zijn aanvraag werd afgewezen door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op 5 september 2001. A stelde dat hij recht had op opvang omdat hij teruggekeerd was naar Iran en nieuwe feiten en omstandigheden had die zijn asielaanvraag ondersteunden. De president oordeelde dat het beleid van het COA, zoals vastgelegd in TBV 2001/24, niet kennelijk onredelijk was, maar dat de strikte toepassing ervan in sommige gevallen tot onredelijke uitkomsten kan leiden. De president benadrukte dat verweerder, in afwachting van advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), niet mocht afwijken van de zorgvuldigheidseisen en dat A niet langdurig van opvang verstoken mocht blijven.

De president concludeerde dat de beslissing van verweerder niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De president vernietigde het besluit van 5 september 2001 en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerder gemaakte proceskosten door verweerder vergoed dienden te worden. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er op dat moment geen noodzaak was voor onmiddellijke opvang. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige en tijdige beoordeling van opvangverzoeken, vooral in het kader van herhaalde asielaanvragen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
President
regnr.: Awb 01/39902 COA GV
Awb 01/39904 COA GR
Awb 01/44283 Overio GR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1976,
verblijvende te B,
van Iraanse nationaliteit,
kenmerk COA: CS/RDU/JZ/01uj.02247
verzoeker,
gemachtigde: mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo;
tegen: het bestuur van het Centraal Orgaan
opvang Asielzoekers (hierna: COA),
gevestigd te Rijswijk,
verweerder,
gemachtigde: mr. R van Duffelen, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Verzoeker is op 11 juni 2001 Nederland ingereisd en heeft zich de dag daarna gemeld voor het doen van een asielaanvraag. Op 16 juli 2001 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend.
1.2 Bij brieven van 25 juli en 3 augustus 2001 heeft verzoeker uitdrukkelijk aan verweerder verzocht om hem opvang te verlenen. Op 16 augustus 2001 heeft verzoeker beroep bij de rechtbank tegen het uitblijven van een beslissing van verweerder ingesteld.
1.3 Bij verzoekschrift van 16 augustus 2001 heeft verzoeker de president verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat verweerder met onmiddellijke ingang gehouden is verzoeker opvang te bieden.
1.4 Bij beslissing van 5 september 2001 heeft verweerder alsnog verzoekers aanvraag tot opvang afgewezen. Verzoeker heeft tegen deze beslissing op 6 september 2001 beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.5 Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 6 september 2001. Verzoeker is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2 OVERWEGINGEN
Beoordeling bodemprocedure
2.1 De president is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat overigens ook geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Toetsingskader
2.2 Gelet op het onder 2.1. overwogene dient in deze procedure te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Standpunten partijen
2.3 Verzoeker stelt dat hij op 18 februari 2001 vanuit Nederland naar Iran is teruggekeerd al waar hij tot 30 mei 2001 heeft verbleven. Tijdens zijn verblijf in Iran is hij gearresteerd en gedetineerd geweest. Op 11 juni 2001 is verzoeker wederom Nederland ingereisd en heeft zich de volgende dag aangemeld voor het doen van een asielaanvraag. Op 16 juli 2001 is de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel formeel ingediend.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hem opvang dient te worden geboden nu hij teruggekeerd is naar zijn land van herkomst, nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn huidige asielaanvraag ten grondslag liggen en de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) verzoekers nieuwe asielaanvraag niet in het kader van een Aanmeldcentrum-(AC-)procedure heeft afgedaan.
Verzoeker heeft enkele documenten overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat hij daadwerkelijk naar Iran is teruggekeerd.
Daarnaast voert verzoeker aan dat hij klachten van depressieve aard heeft en hiervoor door huisarts van der Pol is doorverwezen naar het Circuit Acute Zorg van de GGzE te Eindhoven. Ook deze omstandigheid dient tot het verlenen van opvang te leiden.
2.4 Verweerder heeft verzoekers aanvraag afgewezen omdat verzoeker eerder een asielaanvraag heeft ingediend en thans niet vast staat dat verzoeker aan de voorwaarden voor opvang in geval van een tweede of volgende aanvraag voldoet. Er is geen sprake van zeer schrijnende humanitaire omstandigheden op grond waarvan verweerder gehouden is tot opvang.
Beoordeling van het beroep van 16 augustus 2001
2.5 Aangaande het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de door verzoeker ingediende aanvraag overweegt de president als volgt.
2.6 In artikel 6:2, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld.
2.7 Er is sprake van een niet tijdig genomen besluit als niet binnen de beslistermijn van artikel 4:13 Awb op de aanvraag is beslist. De aanvraag om opvang dateert in ieder geval vanaf het moment waarop verzoeker verweerder schriftelijk om opvang heeft verzocht, te weten 25 juli 2001 en herhaald op 3 augustus 2001. Verzoeker heeft daarbij tweemaal verzocht om binnen één week na dagtekening van de brief te beslissen. Een dergelijke termijn is bij gebreke van een wettelijke beslistermijn redelijk in het geval er geen opvang van de vreemdeling plaats vindt. Het beroep tegen het uitblijven van een beslissing is dan ook ontvankelijk.
2.8 Vastgesteld moet echter worden dat verweerder de aanvraag van verzoeker bij besluit van 5 september 2001 alsnog heeft afgewezen. Gelet hierop is de president van oordeel dat verzoeker geen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de door verzoeker gestelde fictieve weigering van verweerder. Nu door verzoeker niet is aangegeven welk belang hij heeft bij een inhoudelijk oordeel op dit punt, dient het beroep naar het oordeel van de rechtbank in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.9 Het alsnog nemen van een uitdrukkelijk besluit dient te worden gezien als een 'tegemoetkomen' in de zin van artikel 8:75a Awb. De president ziet daarom aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker in het kader van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door hem ingediende aanvraag gemaakte proceskosten. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank, met inachtneming van de wegingsfactor "licht" voor het gewicht van de zaak worden bepaald op ƒ355,- (1 punt voor de indiening van het beroepschrift x factor 0,5 x ƒ710).
2.10 In artikel 6:20, vierde lid, Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep tegen de weigering te beslissen wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt. Gelet op deze bepaling alsmede op de strekking van het besluit van 5 september 2001, wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit. De president zal derhalve overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep, gericht tegen het besluit.
Beoordeling van het beroep van 6 september 2001
2.11 Op grond van artikel 3, eerste lid, Wet COA is het COA belast met de opvang van asielzoekers.
Ingevolge artikel 12 Wet COA kan de Minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
De Minister van Justitie (Staatssecretaris van Justitie) heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door de vaststelling, bij ministerieel besluit van 18 december 1997 (Stcrt. 246), van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997). Nadien is de Rva 1997 meermalen gewijzigd, laatstelijk bij ministerieel besluit van 10 mei 2001 (Stcrt. 92, in werking getreden op 16 mei 2001).
De Rva 1997 voorziet in de opvang van asielzoekers die niet beschikken over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, Rva 1997 geeft de indiening van een tweede of volgende asielaanvraag geen recht op opvang. Deze bepaling biedt aan de Staatssecretaris van Justitie wel de ruimte om in bepaalde gevallen in afwijking van deze bepaling opvang op grond van het Rva 1997 te verlenen. De Staatssecretaris van Justitie heeft die ruimte benut en beleid geformuleerd in C5/20.4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) en het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2001/24.
Medische omstandigheden
2.12 Hoewel een vreemdeling in geval van een herhaalde aanvraag geen recht op opvang heeft, heeft de Staatssecretaris van Justitie aan het COA in een brief van 22 oktober 1998 (waarin wordt verwezen naar het plenaire debat met de Tweede kamer op 15 oktober 1998) aangegeven dat in uitzonderlijke gevallen, wanneer sprake is van zeer schrijnende humanitaire omstandigheden desalniettemin opvang zal worden geboden. De IND stelt in het aanmeldcentrum (AC) vast of in het individuele geval sprake is van dergelijke omstandigheden.
Op grond van C5/20.4.3 Vc 2000 is van zeer schrijnende humanitaire omstandigheden sprake - voor zover thans relevant - in geval van noodzaak tot directe medische noodhulp.
2.13 Dit beleid is niet kennelijk onredelijk te achten.
De president is met verweerder van oordeel dat op grond van de thans bekende feiten en omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat er dergelijke medische hulp noodzakelijk is. Verweerder was niet gehouden in afwachting van een verklaring van de GGzE reeds opvang te verlenen.
Verweerder heeft overigens ter zitting verklaard dat, indien alsnog blijkt dat sprake is van een noodzaak van acute medische noodhulp, binnen zeer korte tijd (slechts één tot twee dagen) na kennisname van een dergelijke situatie alsnog in opvang kan worden voorzien.
Herhaalde aanvraag
2.14 Het beleid terzake opvang van indieners van een tweede of volgende aanvraag die zijn teruggekeerd naar het land van herkomst is thans vastgelegd in TBV 2001/24 van 6 augustus 2001, dat met terugwerkende kracht tot 1 juli 2001 geldig is verklaard.
In het TBV is vastgelegd dat opvang wordt geboden als voldaan is aan de volgende voorwaarden dat:
a. de vreemdeling gedocumenteerd aantoont teruggekeerd te zijn naar het land van herkomst en daar te hebben verbleven en;
b. de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zich na afwijzing van zijn asielaanvraag in het land van herkomst feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die een nieuw feitencomplex opleveren en dat het asielrelaas bestaat uit feiten of omstandigheden die zich ten tijde van de eerdere aanvraag niet hebben voorgedaan;
c. de huidige aanvraag niet in het AC is afgedaan.
Krachtens TBV 2001/24 zal de IND pas vanaf het moment dat de asielzoeker aan alle voorwaarden voldoet, het COA adviseren opvang te bieden. Het COA beslist of al dan niet opvang wordt geboden.
In afwachting van de in behandelingneming van de asielaanvraag na aantoonbare terugkeer naar het land van herkomst bestaat geen recht op opvang in de zin van de Rva 1997 noch verblijf in een tijdelijke noodvoorziening, omdat dan nog niet is getoetst aan alle criteria.
2.15 Niet in geschil is dat verzoeker op 27 januari 2001 eerder om toelating als vluchteling heeft verzocht en dat de beslissing van 30 januari 2001 van de Staatssecretaris van Justitie naar aanleiding van deze aanvraag onherroepelijk is geworden omdat geen rechtsmiddelen tegen deze beslissing zijn aangewend.
De president stelt voorts vast dat de huidige aanvraag niet in het AC is afgedaan, zodat aan de voorwaarde onder c wordt voldaan.
Verweerder heeft aan de IND om advies verzocht terzake van de voorwaarden onder a en b.
2.16 De president is van oordeel dat het beleid van verweerder als bedoeld in TBV 2001/24 niet kennelijk onredelijk is. De strikte toepassing van dit beleid kan echter in voorkomende gevallen tot een zodanige onredelijke uitkomst leiden dat verweerder desondanks gehouden is opvang te verlenen.
2.17 Het geschil beperkt zich vooral tot de vraag of verweerder in afwachting van het advies van de IND gehouden is opvang aan verzoeker te verlenen.
2.18 Verweerder heeft de IND uitdrukkelijk gevraagd naar aanleiding van het verzoek om opvang te adviseren nadat verzoeker documenten heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat hij is teruggekeerd naar zijn land van herkomst.
Door het voorleggen voor advies van de aanvraag aan de IND geeft verweerder te kennen dat er bewijsstukken zijn die aannemelijk maken dat verzoeker is teruggekeerd.
Zo lang de IND verweerder niet heeft geadviseerd, is er geen ruimte voor verweerder ten nadele van de vreemdeling op dit advies vooruit te lopen en zelf een inhoudelijke beoordeling te geven.
2.19 De president acht voorts van belang dat de duur van onderzoek naar de vraag of aan de voorwaarden voor opvang op grond van het beleid van TBV 2001/24 wordt voldaan zo kort mogelijk is, nu een vreemdeling geheel verstoken blijft van opvang terwijl zijn asielaanvraag bij de IND in behandeling is. Anderzijds dient verweerder de gelegenheid te hebben om de IND nadere advisering omtrent de overgelegde bewijsstukken te vragen en dit advies binnen zekere grenzen af te wachten.
2.20 Verzoeker heeft bij schrijven van 3 augustus 2001 nadere bewijsstukken aan verweerder toegezonden. Anders dan verweerder stelt in diens schrijven van 24 augustus 2001 aan verzoekers gemachtigde ligt het op de weg van verweerder om deze bewijsstukken zo spoedig aan de IND door te geleiden, indien verweerder een advies van belang acht voor de beoordeling van het verzoek om opvang. De president acht hiertoe redengevend dat verweerder en niet de IND naar aanleiding van het verzoek om opvang beslist en de bewijsstukken in het kader van de beoordeling van dit verzoek van belang zijn.
2.21 Verweerder is voorts gehouden om zo spoedig mogelijk inhoudelijk op een verzoek om opvang te beslissen, ook indien aan andere bestuursorganen of derden advies wordt gevraagd. Het kan niet de bedoeling van het beleid zijn dat - door de beslissing over opvang afhankelijk te stellen van een dergelijk advies - een vreemdeling langdurig van opvang verstoken blijft terwijl hij mogelijk voldoet aan de voorwaarden van het beleid in TBV 2001/24. Indien een beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden van het beleid wordt voldaan geruime tijd duurt, dient verweerder af te wegen of met gebruikmaking van de inherente afwijkingsbevoegdheid in afwachting van het advies niet (tijdelijk) in opvang dient te worden voorzien. Verweerder kan in dergelijke gevallen niet volstaan met een afwijzing van de aanvraag om opvang uitsluitend omdat nog niet vast staat dat niet aan de voorwaarden van het beleid wordt voldaan.
2.22 De beslissing van verweerder is dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Het beroep is daarom gegrond.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
2.23 Thans dient nog de vraag beantwoord te worden of de gegrondverklaring van het beroep ertoe dient te leiden dat verweerder op dit moment reeds is gehouden aan verzoeker opvang te verlenen.
2.24 Naar het voorlopig oordeel van de president is er op dit moment nog niet sprake van een geval, waarin verweerder met gebruikmaking van de inherente afwijkingsbevoegdheid opvang dient te verlenen omdat onvoldoende voortvarendheid is betracht bij het onderzoek of verzoeker voldoet aan de voorwaarden van het beleid van TBV 2001/24. In dit kader is van belang dat het beleid ten aanzien van de opvang van vreemdelingen in geval van een tweede of volgende asielaanvraag pas op 6 augustus 2001 is verruimd, en wel na de datum van aanvraag om opvang door verzoeker, terwijl verweerder voordien op grond van de Rva 1997 en het beleid opvang reeds uitsluitend vanwege het doen van een tweede of volgende aanvraag kon weigeren.
Daarentegen kan - gelet op vorenstaande - het uitblijven van een beslissing niet eindeloos duren. Nu door verweerder advies is gevraagd aan de IND en verzoeker in het kader van het advies op 24 september a.s. nog nader zal worden gehoord, gaat de president er van uit dat zo spoedig mogelijk na 24 september 2001 alsnog op verzoekers verzoek om opvang wordt beslist althans dat in afwachting van een dergelijke beslissing hem (tijdelijk) opvang zal worden geboden.
2.25 Het verzoek om voorlopige voorziening dient derhalve te worden afgewezen.
2.26 Gelet op het vorenstaande, ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, Awb, in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ƒ1.420,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt ƒ710,- en wegingsfactor 1).
3 BESLISSING
De president van de rechtbank:
- verklaart het beroep van 16 augustus 2001 gericht tegen het uitblijven van een beslissing niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van 6 september 2001 gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 september 2001 en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst de voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ1.775,-, onder aanwijzing van het COA als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.T. Masmeyer als griffier op 13 september 2001.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen op de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 13 september 2001