ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6892

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/2691
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het asielbeleid ten aanzien van Somaliërs en clanlozen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 augustus 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie, waarbij de voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) van eiser, een Somalische nationaliteit hebbende man van de Yibir-clan, niet werd verlengd. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, die was gebaseerd op het beleid dat clanlozen, waaronder de Yibir, in het relatief veilige Noorden van Somalië konden worden teruggestuurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beleid van de verweerder niet voldoende rekening houdt met de kwetsbare positie van minderheden in Somalië, zoals de Yibir en de Madhiban, die in het verleden te maken hebben gehad met discriminatie en geweld. De rechtbank heeft de bestreden beschikking vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beschikking te geven, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank concludeert dat de beslissing van de verweerder niet op een deugdelijke motivering berust en dat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/2691 OVERIO GR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1981,
verblijvende te B,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer 9709.08.8003,
eiser,
gemachtigde: mr. S.S. Ilahi, advocaat te Groningen;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door N.L. Steller, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Bij beschikking van 26 april 2000 heeft verweerder de geldigheidsduur van eisers voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) niet verlengd. Eiser heeft daartegen bij brief van 24 mei 2000 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 15 december 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2 Bij beroepschrift van 12 januari 2001 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 juli 2001. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1.3 De behandeling van het beroep is ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om vragen van de rechtbank te beantwoorden en eiser de gelegenheid te bieden naar aanleiding van dit antwoord te reageren. Bij brief van 26 juli 2001 heeft verweerder schriftelijk naar aanleiding van de vragen gereageerd. Bij schrijven van dezelfde datum is eiser in de gelegenheid gesteld zijn reactie hierop kenbaar te maken. Eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2 OVERWEGINGEN
2.1 Vooropgesteld moet worden dat bij uitspraak van deze rechtbank van 18 juli 2001 onder kenmerk Awb 98/4579 Vrwet Z VR onherroepelijk is beslist op eisers aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf, met inbegrip van de beoordeling van de toelating in het kader van het beleid ter zake van alleenstaande minderjarige asielzoekers.
2.2 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.3 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. De bestreden beschikking is bekendgemaakt vóór de inwerkingtreding van deze wet. Derhalve toetst de rechtbank de rechtmatigheid van de beschikking aan de bepalingen van de Vw.
Met betrekking tot het procedurele recht overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 119 Vw 2000 beperkt de toepassing van het recht dat gold vóór invoering van deze wet uitsluitend tot de mogelijkheid om beroep in te stellen, het griffierecht en de schorsende werking, zodat voor het overige het nieuwe recht van toepassing is. De rechtbank dient dus met ingang van 1 april 2001 bij de beoordeling van het beroep toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 83 Vw 2000 en rekening te houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van de bestreden beschikking zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
2.4 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.5 Verweerder heeft de vvtv ingetrokken omdat leden van de Yibir-clan, een blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000 tot de Gaboye behorende en uit het noorden van Somalië afkomstige minderheidsgroepering, waartoe ook eiser behoort, zich in het relatief veilige Noorden van Somalië kunnen vestigen.
2.6 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet valt onder één van de categorieën waaronder "Zuid-Somaliërs met wie een clan-relatie met een van de Noord-Somalische clans kan worden verondersteld". Hij hoort tot de Yibir, een stam die niet in het Noorden is vertegenwoordigd. Eiser heeft voorts nooit in het Noorden gewoond. Overigens betwist eiser dat de Yibir-stam zou behoren tot de Gaboye.
2.7 Grondslag voor verlening van een vvtv is blijkens artikel 12b, eerste lid, Vw het oordeel van verweerder dat gedwongen verwijdering naar het land van herkomst van onevenredige hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
In artikel 12a, vierde lid, Vw is bepaald dat een vvtv wordt ingetrokken, indien de beletselen voor uitzetting zijn opgeheven.
2.8 De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat eiser behoort tot de Yibir-clan en afkomstig is uit Mogadishu.
Tot 20 november 1998 gold het beleid dat clanlozen (waaronder de Yibir en de Midgan) kunnen worden verwijderd naar hun laatste woonplaats, tenzij deze ligt in Zuid-Somalië. Bij brief van 20 november 1998 heeft verweerder het beleid gewijzigd in die zin dat alleen die clanlozen een vvtv wordt verleend die hun woongebied uitsluitend in de zuidelijke provincies hebben en die niet een substantiële periode in één van de tien door verweerder in de brief aangegeven provincies hebben verbleven, hetgeen betekent dat personen die behoren tot groepen die in Noordoost-Somalië verblijven, een vestigingsalternatief zouden hebben.
Deze beleidswijziging is gebaseerd op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 23 oktober 1998. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat ook in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000 de verbeterde situatie is bevestigd en dat op grond hiervan bij brief van 3 april 2000 is bepaald dat niet alleen minderheidsgroepen uit Noord-Somalië maar ook Somalische asielzoekers behorend tot minderheidsgroepen uit Zuid-Somalië niet meer voor een vvtv in aanmerking komen.
Blijkens de brief van verweerder aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 20 november 1998 is het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van vvtv-verlening aan Somaliërs (nog steeds) gebaseerd op de mogelijkheid tot bescherming op clan(familie)niveau in een (relatief) veilig deel van Somalië. De rechtbank ziet niet in dat juist voor minderheden, waarvan - gelet op de eerdergenoemde amtsberichten - niet in geschil is dat zij ten opzichte van andere Somaliërs een kwetsbare positie innemen in de Somalische samenleving, het beschermingaspect wordt losgelaten terwijl dit voor de overige groepen wordt gehandhaafd.
Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000, pagina 48 blijkt bovendien dat de positie van clanlozen, waaronder de Yibir, in het Noorden nog kwetsbaar is. Voorts blijkt uit het ambtsbericht in een individuele zaak van 5 december 2000, overgelegd door verweerder bij diens brief van 26 juli 2001, dat een andere groep van clanlozen, de Madhiban, afkomstig uit Mogadishu en de provincies Bay en Bakool veiligheidsproblemen ondervinden in de ontheemdenkampen rondom Bosasso. Zo zijn er Madhiban afgeranseld en neergeschoten. In reactie hierop heeft verweerder onder meer tijdens het onderzoek ter zitting van de bij het verweerschrift gevoegde uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Zwolle van 19 april 2001, Awb 00/6191, JV 2001/148) aangegeven en in casu ter zitting bevestigd naar aanleiding van die informatie een pas op de plaats te hebben gemaakt ten aanzien van deze groep van Midgans.
Naar aanleiding van de vragen van de rechtbank hieromtrent heeft verweerder in de brief van 26 juli 2001 onvoldoende uitsluitsel kunnen geven over de betekenis van dit "pas-op-de-plaats-beleid". Niet gemotiveerd is ten gevolge waarvan leden van de Madhiban-bevolkingsgroep uit Mogadishu of de provincies Bay en Bakool wel veiligheidsproblemen ondervinden en leden van andere groepen clanlozen, afkomstig uit hetzelfde gebied, niet eenzelfde lot beschoren is. Dit klemt te meer daar in het ambtsbericht van 5 december 2000 is gesteld dat - zonder uitzondering - de minderheidsgroepen nog te maken hebben met discriminatie.
De conclusie is dan ook dat het in de bestreden beschikking weergegeven oordeel van verweerder dat Somaliërs als eiser, die behoren tot de Yibir, niet langer in aanmerking komen voor een vvtv, niet op een deugdelijke motivering berust.
2.9 Het beroep is gegrond.
2.10 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht en in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken zoals hierna weergegeven.
3 BESLISSING
De rechtbank:
a. verklaart het beroep gegrond;
b. vernietigt de bestreden beschikking en draagt verweerder op een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak;
c. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht van ƒ50,- aan eiser te vergoeden;
d. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van ƒ1.420,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden:
$$N OPMERKINGEN
Datum uitspraak staat niet in originele papieren uitspraak. Uit navraag (zie e-mailbericht gehecht aan uitspraak) blijkt het 24 augustus 2001 te zijn, wel in elektronische uitspraak toegevoegd.