Arrondissementsrechtbank te 's-GravenhageAWB
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
President
Registratienummer: AWB 01/40311
Datum uitspraak: 17 september 2001
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
A,
geboren op [...] 1988,
van Iraakse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. C.T.G. van Schie,
DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
(Visadienst),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.J. van der Helm.
Op 18 juli 2001 heeft verzoeker bij de Korpschef van politieregio Noord- Brabant-Noord een aanvraag tot verlening van een terugkeervisum ingediend. Bij beschikking van 20 juli 2001 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd.
Verzoeker heeft daartegen bij bezwaarschrift van 17 augustus 2001 bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van diezelfde datum heeft verzoeker de president primair verzocht om verweerder te gelasten binnen twee dagen na datum van de uitspraak aan verzoeker een terugkeervisum te verschaffen dat geldig is van 22 tot en met 29 september 2001 en subsidiair de voorlopige voorziening te treffen dat verzoeker gedurende de bezwaar- c.q. de beroepsprocedure dient te worden behandeld als ware hij in het bezit gesteld van een terugkeervisum.
Openbare behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 september 2001. Verzoeker is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1. Verzoeker is afkomstig uit B in Irak. Verzoeker is samen met zijn ouders op 23 oktober 1997 Nederland binnengekomen. Op 24 oktober 1997 hebben de ouders van verzoeker om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf verzocht. Bij beschikking van 2 november 1998 zijn deze aanvragen niet ingewilligd. Wel is aan de ouders van verzoeker, mede ten behoeve van verzoeker, een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (hierna: vvtv) verleend. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 19 november 1999 heeft de Staatssecretaris van Justitie geweigerd de geldigheidsduur van deze vvtv te verlengen. Bij brief van 5 januari 2000 is hiertegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 20 februari 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie aan onder meer verzoeker uitstel van vertrek verleend. Bij brief van 9 april 2001 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Verzoeker zit in het derde schooljaar van het Maaslandcollege te Oss. In het kader van een door de Europese Commissie gesubsidieerde uitwisseling is er in de periode van 23 september 2001 tot 28 september 2001 een uitwisseling met een school in Denemarken gepland. Verzoeker heeft op grond hiervan een aanvraag voor een terugkeervisum ingediend.
De standpunten van partijen
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen nu verzoeker niet voldaan heeft aan de onder 1 en 4 genoemde voorwaarden neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna Vc 2000), hoofdstuk A2/7.2.6.3. Een schoolreis in het kader van een door de Europese Commissie gesubsidieerde uitwisseling naar Denemarken, is geen dringende reden die geen uitstel van vertrek kan gedogen zoals bedoeld onder voorwaarde 1. Aan de door verzoeker overgelegde uitspraken waaruit zou blijken dat niet alleen ten behoeve van droevige familiegebeurtenissen terugkeervisa verstrekt worden, maar ook om andere dringende redenen, kan geen waarde worden toegekend nu niet is gebleken van gelijke gevallen. Verder heeft verzoeker niet voldaan aan de onder 4 genoemde voorwaarde. Verzoeker is immers niet in het bezit van een geldig grensoverschrijdingdocument.
3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij inmiddels een aanvraag voor een laissez-passer heeft gedaan en dat deze ook is ingewilligd. Voorts geeft verweerder een te enge uitleg aan het begrip dringende reden. Verzoeker wijst op een uitspraak van deze rechtbank van 5 oktober 1998 (Jub 1998, nr. 21-4) waarin eveneens ingeval van een schoolreis, de afgifte van een terugkeervisum werd gelast. Tevens beroept verzoeker zich op uitspraken van de rechtbank van 9 oktober 1996 (RV 1996, nr.42) en van 15 juni 2000 (MR 2000, 42).
4. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De president is van oordeel dat er een spoedeisend belang is nu verzoeker voorshands voldoende aannemelijk gemaakt heeft dat het voor hem en zijn klas van groot belang is volledig deel te kunnen nemen aan de uitwisseling, terwijl deze is gepland van 23 tot en met 28 september 2001.
6. Het beleid inzake de afgifte van een terugkeervisum is opgenomen in hoofdstuk A2/7.2.6 van de Vc 2000. Aan vreemdelingen kan een terugkeervisum worden verstrekt wanneer zij hetzij in Nederland zijn toegelaten voor een verblijf van langer dan drie maanden, hetzij zij in Nederland een (definitieve) beslissing op hun aanvraag om verblijf mogen afwachten, zo wordt bepaald onder 7.2.6.1 van de Vc.
7. Om tot afgifte van een terugkeervisum over te kunnen gaan dient voorts voldaan te zijn aan de (cumulatieve) voorwaarden zoals die zijn opgesomd onder 7.2.6.3 van de Vc 2000.
8. De president acht vorenbedoeld beleid voor zover het hier ter beoordeling staat niet kennelijk onredelijk.
9. Tussen partijen is in geschil of verzoeker heeft voldaan aan de voorwaarde neergelegd onder 1. Hierin is neergelegd dat een vreemdeling aan wie het is toegestaan om in Nederland een (definitieve) beslissing over hun verblijf af te wachten in aanmerking komt voor een terugkeervisum, indien: „er sprake is van een dringende reden (ernstige ziekte, overlijden enz. van bloed-/aanverwanten in de 1e en 2e graad) die geen uitstel van vertrek kan gedogen.“ Voorts is in geschil of verzoeker heeft voldaan aan de voorwaarde neergelegd onder 4, te weten dat de vreemdeling zelfstandig dient te beschikken over een geldig grensoverschrijdingsdocument.
10. Voor wat betreft het vereiste dat de vreemdeling dient te beschikken over een geldig grensoverschrijdingsdocument is gebleken dat, nu de Minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 28 augustus 2001 een laissez-passer aanvraag van verzoeker heeft ingewilligd, inmiddels aan dit vereiste is voldaan.
11. In onderhavig geval gaat het dus nog om de vraag of er sprake is van een dringende reden. De president is van oordeel dat er geen sprake is van een dringende reden. De president is van oordeel dat een uitwisselingsprogramma van de school van verzoeker, gezien de aard van de opgesomde voorbeelden, niet gezien behoeft te worden als een dringende reden zoals bedoeld in hoofdstuk A2/7.2.6.3, aanhef en onder 1, van de Vc 2000.
12. De president ziet evenwel aanleiding te oordelen dat in onderhavige zaak sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die verweerder, ingevolge het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb, tot afwijking van voornoemde beleidsregel had moeten nopen.
13. De president overweegt daartoe dat verzoeker in het kader van een door de Europese Commissie gesubsidieerde uitwisseling een bezoek aan Denemarken wil brengen. Dit is geen gewoon schoolreisje. Deze studiereis zit in het onderwijspakket. Verzoeker is leerplichtig. Alle leerlingen uit zijn klas gaan naar Denemarken. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft reeds verzoekers aanvraag om afgifte van een laissez-passer ingewilligd. Het bevreemdt de president dat dezelfde Minister van Buitenlandse Zaken nu weigert om een terugkeervisum te verstrekken. Dat verschillende onderdelen van de ambtelijke dienst belast zijn met de beoordeling van aanvragen om verlening van laissez-passers en terugkeervisa mag niet afdoen aan de eenheid van de Minister als bestuursorgaan. Het is aan de Minister zijn ambtelijke lichaam gecoördineerd te laten optreden. Daarenboven is verzoeker reeds vanaf 5 januari 2000 in afwachting van een beslissing op bezwaar gericht tegen het niet verlengen van zijn voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Gezien de stand van de jurisprudentie mag worden aangenomen dat, indien wel tijdig een besluit op het bezwaar genomen zou zijn, verzoeker reeds in het bezit van een verblijfstitel zou zijn geweest. Tenslotte weegt mee dat niet is gebleken dat de weigering een terugkeervisum te verlenen wordt gevorderd door het algemeen belang dan wel enig concreet belang dat wordt bevorderd door verweerder en/of de Staatssecretaris van Justitie en/of de Staat der Nederlanden.
14. In onderling verband en samenhang leidt het voorgaande tot het oordeel, dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, dat buiten twijfel is dat verweerder in dit geval, in afwijking van de beleidsregel, aan verzoeker een terugkeervisum behoort te verstrekken. Gelet op de betrokken belangen behoort derhalve navolgende voorziening getroffen te worden.
15. Aangezien de gevraagde voorziening wordt toegewezen, wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten.
16. Tevens zal de president de Staat aanwijzen als rechtspersoon die verzoeker het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in die zin dat verzoeker tot vier weken nadat op bezwaar is beslist dient te worden behandeld als ware hij in het bezit van het gevraagde terugkeervisum;
veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ad
fl. 1.420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad fl. 225,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2001 in tegenwoordigheid van mr. E.G.M. Seelen als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden:
17 September 2001