ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6838

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/11963
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van een Afghaanse eiser na verlening van verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 september 2001 uitspraak gedaan in een beroep van een Afghaanse eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn aanvraag om toelating als vluchteling. De eiser had op 18 juli 2001 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verkregen, wat leidde tot de vraag of hij nog belang had bij de beoordeling van zijn eerdere beroep. De rechtbank oordeelde dat de verlening van de verblijfsvergunning betekende dat de eiser geen rechtens te honoreren belang meer had bij het beroep tegen de eerdere beschikking van 1 december 1999, waarin zijn aanvraag was afgewezen. Zelfs als het beroep gegrond zou worden verklaard, zou dit enkel kunnen leiden tot de bevestiging van de reeds verleende verblijfsvergunning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het belang van de eiser bij het beroep zouden kunnen rechtvaardigen. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank benadrukte dat de formele rechtskracht van de eerdere beschikking niet afdoet aan het feit dat de eiser nu een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft, en dat deze vergunning niet ingetrokken kan worden omdat de grond voor verlening is komen te vervallen. De uitspraak heeft geen rechtsmiddel openstaan, wat betekent dat de beslissing definitief is.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het aantoont dat de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de mogelijkheid van een beroep tegen eerdere afwijzingen van asielaanvragen kan uitsluiten, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 99/11963
Datum uitspraak: 6 september 2001
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak
als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1975,
van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. P.R. Klaver,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerdermr. G.J. Huith,
gemachtigde mr. G.J. Huith.
Ter zitting van 6 september 2001 zijn tegenwoordig: mr. A.W.M. van Hoof, rechter, en mr. drs. Z. Zuidema, griffier. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De gronden van de beslissing
1. Bij beroepschrift van 27 december 1999 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de beschikking van 1 december 1999. Inzet van het beroep is of eiser ten tijde van de bestreden beschikking aanspraak had op toelating als vluchteling, dan wel verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen in verband met artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Aan eiser is bij beschikking van 8 januari 1999 een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend met ingang van 18 juli 1998. Met de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 is die vergunning omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet onder handhaving van de geldigheidsduur. Omdat eiser gedurende drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten op grond van de vvtv en de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, is hem met toepassing van artikel 34 van de Vreemdelingenwet 2000 met ingang van 18 juli 2001 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend.
3. Uit de verlening van laatstgenoemde vergunning volgt, dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep. Ook indien na gegrondverklaring van het beroep alsnog geconcludeerd zou moeten worden dat eiser verdragsvluchteling is dan wel een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, zou dat hooguit kunnen leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Behoudens bijzondere omstandigheden, die zijn gesteld noch gebleken, heeft eiser derhalve geen rechtens te honoreren belang meer bij het beroep.
4. Het oordeel dat eiser geen vluchteling is en voornoemd reëel risico niet loopt, zoals neergelegd in de beschikking van 1 december 1999, krijgt formele rechtskracht indien het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dat doet aan het oordeel dat er geen belang is bij het beroep niet af, omdat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend, eiser op die grond aanspraak heeft op een vluchtelingenpaspoort, en de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet ingetrokken kan worden omdat de grond voor verlening is komen te vervallen.
5. Gezien het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
6. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier de rechter
Afschrift verzonden:
12 September 2001