ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6838
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van een Afghaanse eiser na verlening van verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 september 2001 uitspraak gedaan in een beroep van een Afghaanse eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn aanvraag om toelating als vluchteling. De eiser had op 18 juli 2001 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verkregen, wat leidde tot de vraag of hij nog belang had bij de beoordeling van zijn eerdere beroep. De rechtbank oordeelde dat de verlening van de verblijfsvergunning betekende dat de eiser geen rechtens te honoreren belang meer had bij het beroep tegen de eerdere beschikking van 1 december 1999, waarin zijn aanvraag was afgewezen. Zelfs als het beroep gegrond zou worden verklaard, zou dit enkel kunnen leiden tot de bevestiging van de reeds verleende verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het belang van de eiser bij het beroep zouden kunnen rechtvaardigen. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank benadrukte dat de formele rechtskracht van de eerdere beschikking niet afdoet aan het feit dat de eiser nu een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft, en dat deze vergunning niet ingetrokken kan worden omdat de grond voor verlening is komen te vervallen. De uitspraak heeft geen rechtsmiddel openstaan, wat betekent dat de beslissing definitief is.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het aantoont dat de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de mogelijkheid van een beroep tegen eerdere afwijzingen van asielaanvragen kan uitsluiten, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.