ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6832

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/38310
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.I. Hilberts-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging voorlopige maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 augustus 2001 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de voorlopige maatregel van bewaring van een vreemdeling, geboren in 1959 en van Roemeense nationaliteit. De vreemdeling was sinds 15 mei 2001 in voorlopige hechtenis en had beroep ingesteld tegen de voorlopige maatregel van bewaring die op 14 augustus 2001 was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling voldoende procesbelang had, aangezien de maatregel in werking treedt zodra zijn strafrechtelijke detentie wordt opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorlopige maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder geen kennisgeving had verzonden zoals vereist door artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bovendien ontbrak het zicht op uitzetting van de vreemdeling, wat een belangrijke voorwaarde is voor het opleggen van een dergelijke maatregel.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de voorlopige maatregel van bewaring in het kader van het project Vreemdeling in de Strafrechtketen (VRIS) was opgelegd, met als doel de duur van de vreemdelingenbewaring te bekorten. De rechtbank concludeerde dat, nu verweerder de vreemdelingenbewaring direct kan laten aansluiten op de strafrechtelijke detentie of de preventieve hechtenis, er geen plaats meer is voor de niet op de wet gebaseerde voorlopige maatregel van bewaring. De rechtbank heeft daarom de voorlopige maatregel van bewaring vernietigd en het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, A.H. de Vries.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 38310 VRONTN J
inzake: A, geboren op [...] 1959, van Roemeense nationaliteit, verblijvende in het Huis van Bewaring te Scheveningen, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 17 augustus 2001.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.M.L. Theelen, advocaat te 's-Gravenhage.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M.W.W. Raspe, werkzaam bij de IND.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De vreemdeling, die is uitgeleverd door de Canadese autoriteiten om in Nederland terecht te staan, bevindt zich sedert 15 mei 2001 in voorlopige hechtenis. Op 23 mei 2001, 20 juni 2001, 17 juli 2001 en 14 augustus 2001 heeft verweerder aan de vreemdeling een voorlopige maatregel tot bewaring opgelegd. De desbetreffende besluiten vermelden dat de maatregel een maximale geldigheidsduur heeft van 28 dagen, dat de voorlopige maatregel in werking treedt zodra de vreemdeling strafrechtelijk in vrijheid is gesteld en dat de geldigheid na inwerkingtreding is beperkt tot maximaal 3 dagen.
1.2 Bij beroepschrift van 10 augustus 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen alle hierboven genoemde voorlopige maatregelen van bewaring. Ter zitting heeft hij dat beroep beperkt tot de voorlopige maatregel van bewaring d.d. 14 augustus 2001.
2. Overwegingen
2.1 Namens de vreemdeling is gesteld dat de voorlopige maatregel van bewaring d.d. 14 augustus 2001 onrechtmatig is. Hiertoe is - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte geen kennisgeving als bedoeld in artikel 94 Vw verzonden. Voorts heeft verweerder op een aantal onjuiste gronden vastgesteld dat het belang van de openbare orde zijn bewaring vordert. Bovendien ontbreekt zicht op uitzetting.
2.2 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het beroep bij gebreke van voldoende procesbelang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de voorlopige maatregel van bewaring niet in werking is getreden. Subsidiair heeft verweerder gemotiveerd verweer gevoerd tegen hetgeen namens de vreemdeling is gesteld.
2.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vreemdeling voldoende procesbelang, nu de voorlopige maatregel van bewaring in werking treedt zodra zijn strafrechtelijke detentie wordt opgeheven. Dat niet vaststaat of, en zo ja, wanneer zijn strafrechtelijke detentie zal worden opgeheven, kan hieraan niet afdoen. Mitsdien kan de vreemdeling in zijn beroep worden ontvangen.
2.4 De rechtbank is van oordeel - zij het op andere dan de namens de vreemdeling aangevoerde gronden - dat de toepassing van de voorlopige maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.5 De voorlopige maatregel van bewaring is gegeven in het kader van het in april 1998 gestarte project Vreemdeling in de Strafrechtketen (hierna: VRIS). De doelstelling van het VRIS-project is tweeerlei; enerzijds om de duur van de vreemdelingrechtelijke bewaring zoveel mogelijk te bekorten door reeds in een vroeg stadium te werken aan de vaststelling van identiteit en nationaliteit zodat, na expiratie van een eventueel opgelegde straf of na opheffing van de preventieve hechtenis, sneller tot uitzetting kan worden overgegaan en anderzijds om te voorkomen dat illegale vreemdelingen na opheffing van de preventieve hechtenis wederom de illegaliteit ingaan. Onder de Vreemdelingenwet 1965 (Vw (oud)) was het voor verweerder, mede gelet op het feit dat een bevoegde ambtenaar ter plekke aanwezig diende te zijn om een bevel tot bewaring te geven en het feit dat veelal de identiteit van de vreemdeling reeds vaststaat, vrijwel onmogelijk de vreemdelingenbewaring direct te laten aansluiten op de strafrechtelijke detentie of de preventieve hechtenis.
2.6 Onder het regime van de Vw (oud) heeft deze rechtbank bij uitspraak van 24 december 1998 (AWB 98/8644) de voorlopige maatregel van bewaring gesauveerd onder formulering van een aantal voorwaarden die bij het opleggen van deze maatregel in acht dienen te worden genomen. Verweerder heeft onder verwijzing naar deze uitspraak in het in de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) neergelegde beleid onder A5/5.3.7.1 beschreven met inachtneming van welke voorwaarden de voorlopige maatregel van bewaring kan worden toegepast.
2.7 Anders dan het vergelijkbare artikel 19 Vw (oud) bevat artikel 50, derde lid, Vw evenwel de bevoegdheid om een staande gehouden persoon - indien zijn identiteit onmiddelijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddelijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft - over te brengen naar een plaats bestemd voor verhoor, alwaar hij maximaal zes uren kan worden opgehouden. Deze wettelijke bepaling geeft een rechtstitel voor het vervoer van de vreemdeling na expiratie van de strafrechtelijke detentie en het horen met het oog op de uitzetting (Memorie van Toelichting, TK 1998/99 26 732, nr. 3, p. 56). Gedurende deze uren kan een inbewaringstelling worden voorbereid, die direct op de strafrechtelijke detentie of de preventieve hechtenis kan aansluiten. Daarbij is het, gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juli 2001 (nr. 200102749/1), niet noodzakelijk dat aan de toepassing van artikel 50, derde lid, Vw ook daadwerkelijk een staandehouding in de zin van het eerste lid van artikel 50 Vw voorafgaat. Op deze wijze voorziet het derde lid van artikel 50 Vw in een in de praktijk gevoelde behoefte, waarvoor onder de Vw (oud) de voorlopige maatregel van bewaring in het leven was geroepen.
2.8 Nu verweerder de vreemdelingenbewaring met gebruikmaking van de hiertoe in artikel 50, lid 3, Vw neergelegde bevoegdheid direct kan laten aansluiten op de strafrechtelijke detentie of de preventieve hechtenis, is er naar het oordeel van rechtbank geen plaats meer voor toepassing van de - niet op de wet gebaseerde - voorlopige maatregel van bewaring.
2.9 Het beroep is mitsdien gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de voorlopige maatregel van bewaring van 14 augustus 2001.
Deze uitspraak is gedaan door mr K.I. Hilberts-de Jong, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2001 in tegenwoordigheid van A.H. de Vries als griffier.
Afschrift verzonden op:
27 augustus 2001
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC’s-Gravenhage.
Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.