ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
Zaaknummer : AWB 00/5025 VREWET
Datum uitspraak: 24 juli 2001
Uitspraak op het beroep in het geschil tussen:
A te B, eiser,
gemachtigde mr. W. de Vilder, advocaat te Maastricht,
de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder.
Op 22 mei 1991 is eiser, van Ierse nationaliteit, in het bezit gesteld van een vergunning tot vestiging, geldig tot 1 januari 1999.
Bij besluit van 19 november 1996 heeft verweerder de aan eiser verleende vergunning tot vestiging ingetrokken. Dit besluit is op 20 november 1996 per aangetekend schrijven naar het laatst bekende adres van eiser toegezonden.
Op 4 maart 1998 heeft eiser tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Op 17 februari 1999 is eiser omtrent zijn bezwaar gehoord door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV). De ACV heeft verweerder op 22 april 1999 geadviseerd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Bij besluit van 22 mei 2000 heeft verweerder het bezwaar van eiser overeenkomstig het ACV-advies niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij schrijven van 14 juni 2000 beroep ingesteld. Het beroepschrift is diezelfde dag ter griffie van de rechtbank ontvangen. Bij schrijven van 25 juli 2000 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 februari 2001, waar eiser niet in persoon is verschenen, doch zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is ter zitting verschenen bij mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar ten departemente.
Ter beoordeling staat de vraag of het bestreden besluit van 14 juni 2000, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn vergunning tot vestiging, in rechte stand kan houden.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten.
Eiser, van Ierse nationaliteit en geboren op [...] 1958, verblijft sinds 8 januari 1981 in Nederland. Op 22 mei 1991 is eiser in het bezit gesteld van een vergunning tot vestiging. Blijkens gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van de gemeente Maastricht was eiser sinds 10 januari 1995 woonachtig op het adres [...] straat 6b te B. Op 10 september 1996 is door de gemeente B, na melding van de nieuwe bewoner van de [...] straat 6b dat eiser op
1 augustus 1996 met onbekende bestemming zou zijn vertrokken, een onderzoek opgestart naar de verblijfplaats van eiser. Navraag is gedaan bij nutsbedrijven en de woningbouwvereniging. Beide instellingen hebben gemeld dat A de woning, zonder aan zijn financiële verplichtingen te hebben voldaan en zonder achterlating van zijn nieuwe woon- of verblijfadres, heeft verlaten. Vervolgens heeft de gemeente op 22 september 1996 informatie ingewonnen bij de vreemdelingendienst. Uit laatstgenoemd onderzoek kwam naar voren dat eiser evenmin een adreswijziging aan de vreemdelingendienst had doorgegeven. De afdeling Burgerzaken van de gemeente Maastricht heeft in de resultaten van onderzoek aanleiding gezien eiser op 24 september 1996 uit de GBA uit te schrijven als zijnde met onbekende bestemming vertrokken. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien bij besluit van 19 november 1996 de vestigingsvergunning van eiser in te trekken.
Niet in geschil is dat de afdeling Burgerzaken van de gemeente B naar aanleiding van door haar verricht onderzoek eiser op 24 september 1996 heeft uitgeschreven uit de GBA waar hij stond vermeld als zijnde woonachtig aan de [...]straat 6b te B. Evenmin is in geschil dat het besluit in primo op
20 november 1996 aangetekend naar het laatst bekende GBA-adres van eiser, [...]straat 6b te B, is verzonden, dat dit besluit op 21 november 1996,
28 november 1996 en 12 december 1996 op voornoemd adres door de PTT is aangeboden, en dat het telkenmale als onbestelbaar is geretourneerd. Namens eiser is op 4 maart 1998 tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe overwogen dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijk gestelde termijn is ingediend, terwijl voorts niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 30, derde lid, van de Vreemdelingenwet 1965 (Vw (oud)) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vier weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een besluit wordt krachtens artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degene tot wie het is gericht.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 19 november 1996 niet rechtsgeldig is bekendgemaakt en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bekend was met de omstandigheid dat eiser ten tijde van het nemen van de beslissing in primo niet meer op het adres [...] straat 6b te B woonachtig was. De aan eiser verleende vergunning tot vestiging werd door verweerder immers ingetrokken vanwege de omstandigheid dat eiser, in de visie van verweerder, zijn hoofdverblijf buiten Nederland had gevestigd. Derhalve stond ten tijde van de verzending van voormeld besluit aan eiser op voorhand vast dat het besluit aan eiser niet bekend zou raken. Een dergelijke verzending kan - mede gelet op de verstrekkende gevolgen van het besluit voor eiser - naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden aangemerkt als een rechtsgeldige bekendmaking van het besluit aan eiser.
De enkele omstandigheid dat eiser de verplichtingen van de artikelen 66 van de Wet Gemeenschappelijke Basisadministratie Persoonsgegevens en 57 van het Vreemdelingenbesluit 1966 (Vb (oud)), op grond waarvan hij een adreswijziging bij respectievelijk het gemeentebestuur en de korpschef dient te melden, niet is nagekomen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het onderhavige besluit te kunnen dragen.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het onderhavige besluit is genomen in strijd met de in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb neergelegde beginselen van zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. Het onderhavige beroep dient in zoverre gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Voorts zal worden bepaald dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit dient te nemen.
Gelet op het vorenstaande behoeft hetgeen overigens namens eiser nog is aangevoerd geen nadere bespreking.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ƒ1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
· 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
· 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
· waarde per punt ƒ710,--;
· wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, begroot op
ƒ1.420,-- te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier;
- gelast dat het gestorte griffierecht ter hoogte van ƒ50,-- door de Staat der Nederlanden namens verweerder aan eiser wordt vergoed.
Aldus gedaan door mr. E.C.M. de Klerk als voorzitter en mr. A.M.C. Kolkert en
mr. N.W.A. Stegeman-Kragting als leden van de meervoudige kamer in tegenwoordigheid van mr. D. van Beurden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2001.
De griffier is buiten staat
de uitspraak te tekenen.
Afschriften verzonden:
25 Juli 2001