ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6821

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/40713
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • E.H.B.M. Potters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbewaringstelling van vreemdeling met reëel zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 27 augustus 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling, die op 19 augustus 2001 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). De vreemdeling, van Chinese nationaliteit, was niet in persoon ter zitting verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling op een juiste grondslag berustte en dat er een reëel zicht op uitzetting bestond. De rechtbank overwoog dat de vreemdeling bij zijn aanhouding in het bezit was van een niet op zijn naam gesteld Nederlands paspoort en een geldig Chinees paspoort. Tevens was er een vlucht naar China aangevraagd. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zou kunnen onttrekken, gezien zijn gebrek aan een geldige verblijfsstatus en vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, omdat de vreemdeling niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijf in Nederland. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vorderden, en dat de procedure niet in strijd was met de Vw2000. De rechtbank concludeerde dat de kantoorgenote van de raadsman een procesrisico had genomen door niet ten volle gebruik te maken van de gelegenheid om de belangen van de vreemdeling ter zitting te behartigen. De uitspraak werd gedaan door mr. E.H.B.M. Potters, in tegenwoordigheid van mr. J.Th. Lenting als griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak
Zaaknummer : AWB 01/40713 VRONTO A3
Datum uitspraak: 27 augustus 2001
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen:
A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1959 en van Chinese nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdeling,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Op 19 augustus 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 20 augustus 2001, op diezelfde dag ontvangen ter griffie van de rechtbank, is namens de vreemdeling beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank, waar de vreemdeling niet is verschenen, doch gedurende een deel van de zitting is vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Ficq, kantoorgenoot van de gemachtigde van de vreemdeling, mr. M.L. van Gessel, beiden advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde drs. H.W. Pieters.
Gezien de stukken en gehoord het verhandelde ter zitting komt de rechtbank tot de navolgende beslissing:
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Daartoe is overwogen:
De rechtbank is van oordeel dat de inbewaringstelling op een juiste grondslag berust.
De vreemdeling beschikt blijkens de gedingstukken namelijk niet over een geldige titel tot verblijf. Bovendien heeft de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft hij eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven.
Op grond van deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond te concluderen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
Bovendien wordt de vreemdeling verdacht van het plegen van een strafbaar feit, namelijk overtreding van artikel 231 Wetboek van Strafrecht, te weten het bij zijn inreis in Nederland gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
Naar het oordeel van de rechtbank levert al het voorgaande een inbreuk op de openbare orde op, zoals bedoeld in artikel 59 van de Vw2000. De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van verweerder dat het belang van de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vorderde.
Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vreemdeling bij zijn (strafrechtelijke) aanhouding, naast het niet op zijn naam gestelde Nederlandse paspoort tevens in het bezit was van een geldig Chinees paspoort en dat op 21 augustus 2001 voor de vreemdeling een vlucht is aangevraagd naar China. Heden, 27 augustus 2001, om 17.15 uur wordt de vreemdeling naar China uitgezet, behoudens het geval dat de bewaring door de rechtbank zou worden opgeheven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er een reëel zicht op uitzetting bestaat en dat met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdeling wordt gewerkt.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de vreemdeling weliswaar niet in persoon ter zitting is verschenen en gehoord, maar dat wel een aanvang is gemaakt met het horen van de vreemdeling in persoon bij raadsman als bedoeld in artikel 94, tweede lid, van de Vw2000.
Het vertrek van de kantoorgenote van de raadsman hangende de zitting, waarmee is beoogd te bewerkstelligen dat de vreemdeling niet in persoon bij raadsman is gehoord, vermag daaraan niet af te doen, nu de zaak reeds ter zitting was uitgeroepen en een aanvang is gemaakt met de behandeling daarvan.
Gelet op de uitzonderlijke omstandigheid dat de vreemdeling in verband met zijn uitzetting naar Schiphol moest worden vervoerd waardoor het feitelijk onmogelijk is gebleken hem in persoon ter zitting te laten verschijnen, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval met het horen bij raadsman mag worden volstaan. Door niet ten volle gebruik te maken van de geboden gelegenheid om ter zitting de belangen van de vreemdeling te behartigen heeft de kantoorgenote van de raadsman een procesrisco genomen, dat voor eigen rekening dient te worden gelaten.
De rechtbank ziet in deze handelwijze geen aanleiding voor het oordeel dat de bewaring dient te worden opgeheven.
Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw2000 rechtmatig worden geoordeeld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Aldus gedaan en uitgesproken op 27 augustus 2001 door mr. E.H.B.M. Potters als rechter in tegenwoordigheid van mr. J.Th. Lenting als griffier.
Waarvan proces-verbaal.
De rechtbank heeft er melding van gemaakt dat partijen tegen deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden:
29 Augustus 2001