ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6800

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/73253
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van Somaliër met politieke activiteiten

In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 maart 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Somaliër, verzoeker, die vreesde voor vervolging in zijn thuisland vanwege zijn betrokkenheid bij de organisatie United Somali Save Young (USSY). Verzoeker, afkomstig uit Mogadishu en behorend tot de bevolkingsgroep Reer Brava, had eerder een aanvraag ingediend voor vluchtelingenstatus en een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. De staatssecretaris van Justitie had deze aanvragen afgewezen, met de stelling dat verzoekers vrees voor vervolging niet voldoende was onderbouwd.

De president overwoog dat, gezien de situatie in Somalië, het organiseren van sportactiviteiten door verzoeker met het doel jongeren te weerhouden van vechten, als een politieke daad kan worden beschouwd. De president concludeerde dat er nader onderzoek nodig was naar de stellingen van verzoeker over zijn betrokkenheid bij USSY, en dat zijn asielrelaas niet zonder meer ongeloofwaardig was. De president oordeelde dat het bezwaarschrift van verzoeker een redelijke kans van slagen had en dat het verzoek om voorlopige voorziening daarom moest worden toegewezen.

De president heeft de staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en bepaald dat het griffierecht aan verzoeker moet worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van asielverzoeken, vooral in situaties waar politieke en etnische vervolging aan de orde zijn.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
U I T S P R A A K
artikel 8:81 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/73253 OVERIO H
inzake: A, wonende/verblijvende te B, verzoeker,
gemachtigde: mr. C.P.M.B. van den Born, advocaat te Maastricht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.M. ten Dam, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Verzoeker, geboren op [...] 1963, heeft de Somalische nationaliteit. Hij verblijft sedert 23 augustus 1999 in Nederland. Op 1 september 1999 heeft hij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikking van 3 mei 2000, aan verzoeker uitgereikt op 11 mei 2000, heeft verweerder de desbetreffende aanvragen niet ingewilligd. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan. Verzoeker heeft op 7 juni 2000 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bepaald dat uitzetting, gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal blijven.
1.2 Bij verzoekschrift van 22 november 2000 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaarschrift is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek met toepassing van artikel 33b Vw.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 22 maart 2001. Ter zitting hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verzoeker legt aan de aanvragen ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling dan wel voor verlening van een verblijfsvergunning wegens klemmende redenen van humanitaire aard en beoogt met het onderhavige verzoek zijn uitzetting hangende het verdere onderzoek in de bodemprocedure te voorkomen.
2.3 Ingevolge artikel 32, aanhef en eerste lid, onder a, Vw blijft uitzetting hangende bezwaar achterwege, tenzij er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat voor vervolging als omschreven in artikel 15, eerste lid, Vw.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw blijft uitzetting hangende bezwaar achterwege, indien het bezwaar tegen de niet-inwilliging van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft. Tenslotte dient uitzetting achterwege te blijven ingeval deze anderszins in strijd is met het recht.
2.4 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvragen, voor zover van belang en samengevat, het volgende aangevoerd. Verzoeker behoort tot de bevolkingsgroep Reer Brava en is afkomstig uit Mogadishu. Verzoeker woonde afwisselend bij zijn echtgenote in de wijk Hodan en bij zijn andere echtgenote in Hamarweyne. Verzoeker was hoofd van de sportafdeling van de organisatie United Somali Save Young (USSY). Deze organisatie wilde voorkomen dat jongeren de wapens op zouden pakken en zouden gaan vechten. De krijgsheren wilden voorkomen dat de organisatie hierin zou slagen. In 1995 werd de voorzitter van de organisatie vermoord door de krijgsheren. De activiteiten van USSY werden tot december 1998 stopgezet. In december 1998 werden de activiteiten weer hervat. Men raakte hiervan op de hoogte en in april 1999 kwamen mannen bij verzoeker thuis in Hodan. Verzoeker had het vermoeden dat deze mannen door de krijgsheren waren gestuurd. De mannen werden door de neef van verzoeker te woord gestaan, omdat verzoeker zelf niet thuis was. De mannen vroegen een aantal dingen over verzoeker. De neef kreeg ruzie met de mannen en is vervolgens vermoord. Eind mei 1999 kwamen ze weer naar het huis van verzoeker in Hodan. Vervolgens werd zijn tante, die daar ook woonde, verkracht. Verzoeker heeft dit alles van zijn buren vernomen. Verzoeker zelf verbleef uit angst voor de krijgsheren sedert juni 1999 in Hamarweyne en is vervolgens in een huis van een oom van zijn vader ondergedoken. Hij heeft op 21 augustus 1999 het land van herkomst verlaten.
2.5 Verweerder heeft in de beschikking in primo, voorzover van belang en samengevat, het volgende aangevoerd. Het enkel behoren tot de bevolkingsgroep Reer Brava is onvoldoende voor vluchtelingschap. Met betrekking tot de verklaringen van verzoeker dat hij vanwege zijn gestelde activiteiten voor de organisatie USSY wordt vervolgd wordt overwogen dat verzoeker bij het nader gehoor heeft verklaard dat de namen van de bestuursleden van deze organisatie geheim werden gehouden. Het wekt dan ook bevreemding dat de bandieten wel van de activiteiten die verzoeker voor de organisatie zou hebben verricht op de hoogte zouden zijn geraakt. Wat hier ook van zij, het voorgaande leidt geenszins tot het oordeel dat ten aanzien van verzoeker tot vluchtelingschap moet worden geconcludeerd. Van vervolging op grond van één van de gronden van het Verdrag is immers geen sprake en verzoeker kan derhalve ook niet de bescherming van het Verdrag inroepen. Verklaringen over de dood van zijn neef en de verkrachting van zijn tante door de bandieten, omdat verzoeker stelt door hen gezocht te worden, leveren eveneens geenszins grond op voor een gegrond beroep op het vluchtelingschap. Verzoeker heeft deze informatie uit derde hand verkregen en hieraan kan derhalve niet die waarde worden gehecht die verzoeker hieraan gehecht wenst te zien. Voorts heeft verzoeker nog drie maanden in Somalië verbleven zonder problemen te hebben ondervonden van de zijde van de bandieten wat er niet op duidt dat verzoeker zich in een zodanige situatie bevond dat hij zich genoodzaakt zag het land te verlaten. De verklaring dat verzoeker bij een oom van zijn vader zat ondergedoken doet hier niets aan af. Immers, niet valt in te zien dat indien verzoeker daadwerkelijk in de negatieve belangstelling van de bandieten zou staan deze het verblijf van verzoeker niet zouden kunnen achterhalen. Verzoeker heeft een beschermingsalternatief in het relatief veilige deel van Somalië.
2.6 In het verweerschrift heeft verweerder onder 3.6 ter adstructie van zijn eerder ingenomen standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten die hij voor de USSY zou hebben verricht van politieke aard zijn geweest. Tijdens het nader gehoor heeft verzoeker verklaard dat hij enkel verantwoordelijk was voor de sportafdeling van de USSY, welke organisatie hij betitelt als een organisatie die niet was verbonden met een politieke partij en derhalve helemaal onafhankelijk was. Niet valt in te zien dat de krijgsheren een specifiek (negatieve) belangstelling voor verzoeker zouden koesteren naar aanleiding van zijn gestelde activiteiten als sporttrainer. Het lijkt verweerder veeleer aannemelijk dat de neef en tante van verzoeker het slachtoffer zijn geworden van de algemene gewelddadige situatie en het banditisme in Mogadishu. Geconcludeerd moet worden dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin.
2.7 Ter zitting heeft verweerder een brief van de UNHCR, Liaison Office in the Netherlands, gedateerd 19 maart 2001, overgelegd. Hierin stelt de UNHCR het volgende:
Reference is made to your telephone inquiry concerning the United Somali Save Young (USSY). We have contacted our colleagues in Kenya and they have provided us with the following information, which they gathered from the USSY office in Mogadishu:
" A group of Somali intellectuels, led by Mr Eng. Elman Ali Ahmed, esthablised the USSY in Mogadishu in 1992. The founder, Mr Ali Ahmed, was a well known peace activist and advocate for the Somali youth. He was killed in March 1996 by unidentified gunmen. The USSY still functions in the Benadir region and its main activities are advocating for the Somali youth and job creation through training. They also focus on training of orphans and street children. USSY designed the well known slogan " Put the Gun,Take the Pen."
2.8 De president is anders dan verweerder van oordeel dat niet zonder meer gesteld kan worden dat verzoekers vrees voor vervolging vanwege zijn activiteiten voor de USSY niet valt te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Tegen de achtergrond van Somalië bezien, waar feitelijk overheidsgezag ontbreekt, overweegt de president dat het organiseren van sportactiviteiten teneinde jongeren te bewegen niet langer met de krijgsheren mee te vechten, gezien kan worden als een politieke daad. De president overweegt voorts dat indien verzoeker al niet te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn betrokkenheid bij USSY, niet uitgesloten kan worden dat verzoeker vanwege zijn etnische afkomst te vrezen zou kunnen hebben voor vervolging danwel dat er sprake zou kunnen zijn van een reëel risico op het ondergaan van een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. De president kan de rechtbank, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, volgen in haar overweging in de uitspraak van 27 oktober 2000 (AWB 99/10074, 99/10075) dat de Reer Brava evenals de Reer Hamar een "arabized merchant tribe" betreft en de positie van leden van de Reer Brava-clan in dit licht bezien vergelijkbaar is met leden van de Reer Hamar-clan. De Rechtseenheidskamer heeft in de uitspraak van 14 juli 2000 (AWB 00/1790) overwogen dat de positie van de Reer Hamar zodanig is dat een individueel lid van deze bevolkingsgroep reeds als vluchteling moet worden aangemerkt indien slechts in geringe mate blijkt van op de persoon gerichte daden van vervolging, welke in verband gebracht kunnen worden met de etnische afkomst.
2.9 Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van het relaas overweegt president dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas van verzoeker als zodanig door verweerder niet wordt betwist. De verklaringen van verzoeker zijn consistent. Bovendien is blijkens de brief van de UNHCR USSY een bestaande organisatie in Somalië en komt het relaas van verzoeker in grote mate overeen met hetgeen in de brief is vermeld. Zo heeft verzoeker tijdens het nader gehoor ten overstaan van de contactambtenaar uitdrukkelijk verklaard dat de USSY de slogan "Gooi het geweer weg en pak de pen" hanteerde. Verzoeker heeft tevens verklaard dat de voorzitter van de USSY vermoord is. Ook hetgeen verzoeker in het algemeen over de activiteiten en doelstellingen van de USSY heeft verklaard komt in grote mate overeen met de inhoud van de brief van de UNHCR. Voorzover verweerder stelt dat op grond van het aangevoerde niet aannemelijk is geworden dat verzoeker te vrezen heeft voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin en dat zijn vrees voor vervolging enkel berust op vermoedens en speculatie, overweegt de president dat de asielzoeker zijn stellingen aannemelijk moet maken en zoveel als mogelijk moet onderbouwen, maar dat het ontbreken van nader bewijs niet met zich meebrengt dat het relaas als onvoldoende geloofwaardig ter zijde moet worden gelegd. De president is dan ook van oordeel dat tegen de achtergrond van hetgeen bekend is over Somalië, het bestaan van de organisatie USSY en het tot op heden ontbreken van aanwijzingen dat het asielrelaas met name ten aanzien van concrete belangstelling van de krijgsheren voor verzoeker absoluut ongeloofwaardig is, niet kan worden gezegd dat verzoeker zijn asielrelaas niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt. Nader onderzoek, zoals ook ter zitting door de gemachtigde van verzoeker aangevoerd, naar de stellingen van verzoeker omtrent zijn betrokkenheid bij USSY alsmede zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin vanwege zijn activiteiten voor USSY, waarbij het vooreerst op verzoekers weg ligt zijn stellingen nader te onderbouwen, is dan ook geïndiceerd.
2.10 Gelet op het vorenoverwogene is de president van oordeel dat het bezwaarschrift een redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om voorlopige voorziening komt mitsdien voor toewijzing in aanmerking.
2.11 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ1.420,-- (1punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.12 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht ad ƒ50,-- zal vergoeden.
3. BESLISSING
De president:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verzoeker de beslissing op het ingediende bezwaarschrift van 7 juni 2000 tegen het besluit van 3 mei 2000, alsmede de termijn gedurende welke tegen die beslissing een beroepschrift kan worden ingediend, in Nederland zal mogen afwachten;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.3 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad ƒ50,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, fungerend president, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2001, in tegenwoordigheid van mr. M. Geschiere als griffier.
afschrift verzonden:
10 April 2001