Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/13359 VRWET
inzake : A, wonende te B, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1964, bezit de Kroatische nationaliteit. Hij verblijft sedert december 1989 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 25 november 1998 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf (vtv) voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, studie, alsmede op humanitaire gronden. Bij besluit van 21 juli 1999 heeft verweerder op deze aanvraag afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit op 26 juli 1999 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 24 augustus 1999. Het bezwaar is bij besluit van 23 december 1999 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 28 december 1999, aangevuld bij brief van 1 februari 2000, heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 23 maart 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 16 augustus 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiser heeft op 25 augustus 2000 en 4 september 2000 aanvullende stukken ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. van Bennekom, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.P. den Otter, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten en notarissen.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiser verblijft sedert december 1989 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland.
Op 28 april 1994 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een vtv wegens: klemmende redenen van humanitaire aard. Daarop is door verweerder afwijzend beslist. Bij onherroepelijke uitspraak van 10 maart 1998 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – kort samengevat – geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser bij zijn terugkeer naar Kroatië het reële risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts is alstoen niet gebleken van overige klemmende redenen van humanitaire aard. Op 6 mei 1997 heeft eiser wederom een aanvraag om verlening van een vtv ingediend wegens van klemmende redenen van humanitaire aard, in het bijzonder het driejaren-beleid. Ook daarop is door verweerder afwijzend beslist. Bij onherroepelijke uitspraak van 10 december 1999 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Op 25 februari 1998 heeft eiser nogmaals een aanvraag ingediend met als doel verlening van een vtv wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verweerder heeft op deze aanvraag bij besluit van 9 november 1998 afwijzend beslist. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
3. Ter zitting heeft eiser aangegeven het beroep tegen de weigering van verweerder om aan hem een vtv voor arbeid als zelfstandige en voor studie te verlenen niet te handhaven. Dat heeft tot gevolg dat het geschil zich toespitst op het besluit van verweerder om aan eiser geen vtv te verlenen wegens klemmende redenen van humanitaire aard.
4. Met betrekking tot de omvang van het geschil overweegt de rechtbank het navolgende.
Omdat de aanvraag van 25 november 1998 een nieuwe aanvraag betreft, die is gedaan na een eerdere afwijzende beschikking, was eiser gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Eiser heeft dat gedaan - en verweerder heeft dat ook als zodanig opgevat - door aan de aanvraag ten grondslag te leggen dat eiser (inmiddels) goed is geïntegreerd in de Nederlandse kunstwereld. De rechtbank zal zich bij haar toetsing in beroep dan ook beperken tot dit argument en de daarmee verband houdende grieven.
5. In de op 24 augustus 1999 ingediende gronden van bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij er gezien zijn vele activiteiten in Nederland op muzikaal gebied in is geslaagd om te integreren in Nederland. Eiser verblijft inmiddels al bijna tien jaar in Nederland. Het voorgaande is van zodanig groot belang dat dit tot toekenning van een vtv dient te leiden.
6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser zijn in bezwaar ingenomen stelling op geen enkele wijze gemotiveerd heeft onderbouwd. Dat heeft verweerder gebracht tot het ongegrond verklaren van het bezwaar.
7. Eiser stelt in beroep dat verweerder in bezwaar ten onrechte heeft nagelaten om ambtshalve de inhoud van het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV 1999/23) in zijn overwegingen te betrekken. Eiser verblijft sedert 16 december 1989 in Nederland, staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en beschikt over een sofinummer. Voorts stelt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord.
8. Verweerder heeft in zijn verweerschrift betwist dat het op zijn weg lag eisers aanvraag ambtshalve aan TBV 1999/23 te toetsen.
9. Als vervolg op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat eiser in beroep niet heeft geklaagd over het feit dat verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat eiser zijn in bezwaar ingenomen stelling op geen enkele wijze gemotiveerd heeft onderbouwd. Resteert de vraag of verweerder in bezwaar de inhoud van TBV 1999/23 in zijn overweging had dienen te betrekken en eiser - met het oog daarop - had moeten horen.
De rechtbank overweegt het volgende.
10. Zowel bij de aanvraag als in bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij reeds zeer langdurig in Nederland verblijft. Overigens was zulks, gelet op de eerdere procedures, ook reeds ambtshalve bekend bij verweerder. Het was dan ook voldoende duidelijk dat eiser deze lange verblijfsduur (inmiddels) als zelfstandig argument aanvoerde om hem te bewegen over te gaan tot afgifte van een vtv.
11. Genoemde TBV 1999/23 is van kracht geworden op 1 oktober 1999 en geldig geweest tot 1 december 1999. Deze periode viel geheel samen met een gedeelte van de bezwaarfase in onderhavige procedure. Voorts betreft deze TBV een regeling die juist nadrukkelijk is bedoeld voor de groep reeds langdurig in Nederland verblijvende illegalen met de schijn van legaliteit. Voor dit laatste is slechts vereist dat de vreemdeling beschikt over een sofinummer. Het TBV bepaalt dat een verzoek om advies over de mate van inburgering door de commissie van burgemeesters in behandeling wordt genomen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. Het verzoek moet tussen 1 oktober 1999 en 1 december 1999 worden ingediend;
2. De vreemdeling dient aan te tonen dat hij vanaf 1 januari 1992 ononderbroken woonplaats heeft gehad in Nederland;
3. De vreemdeling dient in ieder geval vanaf 1 januari 1992 tot en met 1 juli 1998 (rechtmatig) in het bezit te zijn geweest van een sofinummer;
4. De vreemdeling dient in het bezit te zijn van een geldig paspoort;
5. De vreemdeling mag gedurende de onder 2 genoemde periode niet Nederland zijn uitgezet:
6. De vreemdeling mag niet in bezit zijn geweest van valse dan wel vervalste documenten;
7 De vreemdeling mag geen onjuiste gegevens hebben verstrekt;
8. Er mag geen sprake zijn van criminele antecedenten.
Met betrekking tot (de relatieve waarde van) voorwaarde 1 acht de rechtbank het hier van belang op te merken dat aan het slot van bedoelde TBV wordt opgemerkt dat (ook) reeds gedane verzoeken om heroverweging die nog in behandeling zijn, zullen worden beschouwd als een verzoek om advies in de zin van deze TBV.
12. Op basis van de rechtsregel dat een bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op bezwaar uit dient te gaan van de op dat tijdstip bestaande situatie, zowel wat de feiten en omstandigheden (zo nodig ambtshalve aangevuld) als wat de op de aanvraag toepasselijke wettelijke voorschriften en beleidsregels betreft, in combinatie met het feit dat eiser steeds heeft gesteld dat hij reeds langdurig in Nederland verblijft en dat feit ook heeft gebruikt als argument, is de rechtbank van oordeel dat eiser terecht klaagt over het feit dat verweerder de inhoud van TBV 1999/23 in het geheel niet heeft betrokken bij het proces van heroverweging. Naar het oordeel van de rechtbank had het namelijk – gelet op de mogelijk grote en voor hem voordelige gevolgen – tot de actieve zorgplicht van verweerder behoord om bij eiser te informeren of hij een verzoek op grond van TBV 1999/23 had ingediend dan wel of hij op de hoogte was van deze TBV, omdat bepaald niet is uitgesloten dat hij behoort tot de in die TBV genoemde doelgroep. Verweerder had dan bij eiser kunnen nagaan – bijvoorbeeld door hem te horen tijdens het van kracht zijn van het TBV – of hij meende aan de overige zeven voorwaarden te voldoen. Zo ja, dan had eiser alsnog de gelegenheid gehad om voor 1 december 1999 een verzoek op grond van TBV 1999/23 in te dienen, dan wel had verweerder eiser in de gelegenheid kunnen stellen om voor
1 december 1999 aan te tonen dat zij voldeed aan de voorwaarden en de onderhavige aanvraag kunnen beschouwen als een verzoek om advies in de zin van TBV 1999/23.
13. Nu verweerder in de hiervoor beschreven situatie heeft nagelaten na te gaan of eiser voldeed aan het beleid als neergelegd in TBV 1999/23 en verweerder eiser evenmin attent heeft gemaakt op het bestaan van deze TBV, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
14. De conclusie is dan ook dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
15. Vastgesteld moet worden dat verweerder opnieuw zal dienen te beslissen op het bezwaar voor zover gericht tegen de weigering eiser te horen en daarbij dient te toetsen aan TBV 1999/23.
16. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op f 1420,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
17. De rechtbank beslist daarom als volgt.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad f 225,-- (zegge: tweehonderd vijfentwintig gulden)
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f. 1420,-- (zegge: veertienhonderd en twintig gulden) als kosten van verleende rechtsbijstand, te betalen
door de Staat der Nederlanden.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2001, door mr. A. Wolfsen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A.H.M. Neijtzell de Wilde-
van Eerd
Afschrift verzonden op: 23 januari 2001