ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6694
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. van den Bergh
- N. Hobby
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en schadevergoeding
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 13 augustus 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige bewaring van een vreemdeling. De vreemdeling, die de Sudanese nationaliteit claimt, was in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank oordeelde dat de bewaring, die op 5 juli 2001 was ingegaan, onrechtmatig was omdat de verweerder te lang had gewacht met het aanvragen van een taalanalyse, die pas op 15 juli 2001 werd aangevraagd. De rechtbank stelde vast dat de 'strategische denkpauze' van veertien dagen die de verweerder had moeten krijgen, ruimschoots was overschreden. Hierdoor werd het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling recht had op schadevergoeding ten laste van de Staat, voor de periode van onrechtmatige bewaring van 5 juli 2001 tot 25 juli 2001, wat neerkomt op negentien dagen. Echter, om redenen van billijkheid werd de schadevergoeding gematigd tot tien dagen. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van f. 1500,- en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van f. 1420,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om tijdig te handelen in procedures die de vrijheid van individuen aantasten.
De rechtbank heeft de uitspraak gedaan ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel werd behandeld. De vreemdeling was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. B.B.A. Willering, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. H. van Galen. De openbare behandeling vond plaats op 7 augustus 2001, waarbij de rechtbank de rechtmatigheid van de bewaring opnieuw heeft beoordeeld.