Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01/43614 VRONTN J
inzake: A, geboren op [...] 1978, van Chinese nationaliteit, met onbekende verblijfplaats, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 10 september 2001.
De vreemdeling is vertegenwoordigd door mr. J.E. van Rossem, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. H.H.R. Bruggeman.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 31 augustus 2001 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 3 september 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel.
1.3 Op 4 september 2001 is de maatregel ex artikel 6 Vw opgeheven en is de vreemdeling uitgereisd naar China.
1.4 Bij faxbericht van 10 september 2001, 13.03 uur, heeft de vreemdeling harerzijds beroep alsmede een verzoek om toekenning van schadevergoeding ingediend.
1.5 Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heeft de rechtbank bij brief van 17 september 2001 het onderzoek heropend en nadere vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft zijn reactie bij brief van 24 september 2001 aan de rechtbank doen toekomen. Namens de vreemdeling is hierop gereageerd bij brief van 2 oktober 2001. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van partijen zonder nadere zitting gesloten en uitspraak bepaald op heden.
2.1 Nu opheffing van de bewaring reeds heeft plaatsgevonden, is nog slechts in geschil de vraag of de vordering tot schadevergoeding op grond van de onrechtmatigheid van de bewaring al dan niet voor toewijzing in aanmerking komt.
2.2 Namens de vreemdeling is verzocht om schadevergoeding. Daartoe is gesteld dat de vreemdeling de toegang is geweigerd op grond van de openbare orde, maar niet is gebleken waaruit deze verwijzing heeft bestaan. Mitsdien is niet gebleken dat grond bestond voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel. Ten onrechte heeft verweerder na oplegging van de maatregel aan de vreemdeling geen melding aan de piketcentrale doen uitgaan. Voorts heeft de vreemdeling met een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 15 augustus 2001 (reg.nr. AWB 01/34311) aangevoerd dat vrijheidsontneming in passantenverblijf Triport (hierna: Triport of PVT) voor de duur als thans is geschied, te weten vier tot vijf dagen, onrechtmatig is.
2.3 Ter zitting heeft verweerder - onder meer - het standpunt ingenomen dat een verblijf van vier dagen tot een week in Triport niet onrechtmatig is.
2.4 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.5 Aan de grieven van de vreemdeling omtrent de reden van toegangsweigering en de organisatie van de rechtsbijstand gaat de rechtbank voorbij. Met de vreemdeling plaatst de rechtbank twijfels bij de overtuigende kracht van de motivering van de toegangsweigering, doch niet is gebleken dat de vreemdeling tegen die beslissing een rechtsmiddel heeft ingesteld. Anders dan de vreemdeling kan de rechtbank uit artikel 5 en 6 EVRM voor zaken als de onderhavige geen verplichting voor verweerder afleiden om reeds bij oplegging van de vrijheidsbenemende maatregel door de ambtenaar belast met grensbewaking voor rechtsbijstand te zorgen. Er bestaat voorts een advocatenpiketregeling voor Triport en na ambtshalve kennisgeving van de vrijheidsontneming volgt toevoeging van een raadsman. Niet valt in te zien dat daarmee niet aan voormelde artikelen van het Verdrag is voldaan.
2.6 Met betrekking tot het verblijf van de vreemdeling in Triport heeft de rechtbank verweerder gevraagd de volgende vragen te beantwoorden:
1. Hoe vaak (in aantallen vreemdelingen per week of maand) en voor welke
termijnen (gemiddelden en maximale duur) vindt thans tenuitvoerlegging van de
vrijheidsbenemende maatregel ex artikel 6 Vw in passantenverblijf Triport plaats?
2. Zijn er thans argumenten die rechtvaardigen dat de vrijheidsbenemende
maatregel (wederom) in Triport ten uitvoer kan worden gelegd? Welke zijn dat?
3. In hoeverre komen de regime-omstandigheden in Triport overeen met de eisen
als gesteld in het toepasselijke Reglement regime grenslogies?
4. Is onbeperkte tenuitvoerlegging van de maatregel in Triport in uw visie
gerechtvaardigd of dient een beperking in tijdsduur te worden aangebracht?
Welke tijdsduur is aanvaardbaar?
Gaarne motivering van het antwoord.
2.7 Verweerder heeft als volgt geantwoord:
1. In passantenverblijf Triport kunnen in de faciliteiten voor geweigerde
vreemdelingen 12 mannen en 8 vrouwen worden ondergebracht. Het betreft
uitsluitend vreemdelingen die geen asielprocedure (hebben) doorlopen. Het
betreft doorgaans een kort verblijf. In augustus 2001 verbleven 123
vreemdelingen in Triport, voor in totaal 258 nachten. Dit betekent dat een
vreemdeling gemiddeld twee nachten in Triport verbleef (afgerond). In juli
verbleven 99 vreemdelingen in totaal 157 nachten in Triport, gemiddeld
anderhalve nacht. Verschillen in de totale duur van het verblijf worden
veroorzaakt door de tijdstippen waarop een vlucht is te boeken en
omstandigheden die aan de vreemdeling te wijten zijn, zoals verzet bij de
uitzetting, waardoor de verwijdering alleen met escorte kan plaatsvinden. Voor
wat betreft de maximale duur van het verblijf in Triport kan ik het volgende
opmerken. Op 21 september 2001 verbleven er in Triport geen vreemdelingen die
daar langer dan twee weken werden vastgehouden.
2. Verweerder heeft uit de uitspraak van Amsterdam van 15 augustus 2001
begrepen dat "verblijf voor langere duur" - in de uitspraak is een termijn van 8
weken genoemd - niet te rechtvaardigen viel. De rechtbank heeft de maatregel
om die reden opgeheven. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan
tenuitvoerlegging van de maatregel aangepast. Vreemdelingen wier uitzetting niet
op zeer korte termijn te realiseren valt, worden geplaatst in het GH. Onder deze
beperking is het ten uitvoer leggen van de maatregel in Triport rechtmatig.
3. Reeds eerder, in 1996, werd door uw rechtbank gesteld dat niet volledig aan
alle voorwaarden van het regime grenslogies werd voldaan, en dat om die reden
een beperking in de duur van het verblijf tot 8 weken redelijk was. Inmiddels is
een commissie van toezicht ingesteld, zoals destijds vereist. Voorts is de IND
doende de recreatie mogelijkheden te vergroten. De IND is doende om Triport
ook voor wat de resterende punten betreft in overeenstemming te brengen met
het reglement.
4. De maatregel op grond van artikel 6 Vw 2000 kan niet voor onbepaalde tijd ten
uitvoer worden gelegd in passantenverblijf Triport. Dit volgt uit de jurisprudentie,
waarbij een beperking in de tijd tot maximaal 8 weken werd voorgestaan.
Verweerder kent in haar beleid geen andere termijn. Wel is verweerder bekend
met uw uitspraak van 27 augustus 2001 (AWB 01/38427) waarin een verblijf van
9 dagen in passantenverblijf Triport niet als onrechtmatig werd aangemerkt.
Verweerder benadrukt overigens nogmaals dat het gros der passanten dat in
Triport wordt ondergebracht, daar slechts één of twee nachten verblijft. Het is de
praktijk van verweerder om vreemdelingen wier uitzetting niet op korte termijn te
realiseren is, worden overgeplaatst.
Overigens wijst verweerder er op dat niet iedere vreemdeling die ingevolge artikel
3 de toegang tot Nederland is geweigerd, in passantenverblijf Triport wordt
ondergebracht. Waar mogelijk wordt een vrijheidsbeperkende maatregel
opgelegd, te weten de aanwijzing zich op te houden in de lounge.
Voorts is voor de uitvoeringspraktijk noodzakelijk dat de maatregel gedurende
een korte periode dicht in de buurt van de luchthaven ten uitvoer gelegd kan
worden. Onderbrengen in het GH is, ook gezien het aantal vervoersbewegingen
dat daarmee gemoeid is, ondoenlijk.
2.8 De vreemdeling heeft in reactie met name gewezen op de gebrekkigheid van de antwoorden en onder verwijzing naar jurisprudentie het standpunt gehandhaafd dat vrijheidsontneming in Triport voor langer dan 24 uur onrechtmatig is.
2.9 Uit de door verweerder verstrekte informatie kan worden afgeleid dat Triport, zoals deze rechtbank en nevenzittingsplaats in de uitspraak van 9 februari 1996 (95/6926) reeds constateerde, niet voldoet aan de eisen voor het regime als gesteld voor zodanige plaats in het toepasselijke Reglement regime grenslogies. De rechtbank twijfelt overigens niet aan verweerders mededeling dat thans overeenkomstig dat Reglement wel een commissie van toezicht is ingesteld. Mede gelet op de ontwikkelingen sedert 1996, waaronder de verhuizing van het Aanmeldcentrum, dat tot aanwezigheid van meer voorzieningen aldaar leidde, ziet de rechtbank thans geen rechtvaardiging voor een verblijf in Triport voor de duur van 8 weken als door verweerder in de beantwoording van de vragen genoemd. Uit de proceshouding van verweerder ter zitting en uit de verstrekte informatie blijkt ook dat verweerder in de praktijk niet – of nauwelijks – een verblijf in Triport van meer dan een week tot 10 dagen voorstaat. De door de raadsman niet ten onrechte geplaatste kanttekeningen bij de door verweerder verstrekte informatie over maximale verblijfsduur, hebben de rechtbank er niet van overtuigd dat in de praktijk – behoudens een niet aan de orde zijnde en daarom in dit geding niet nader te onderzoeken uitzonderingssituatie van een langduriger verblijf aldaar - een langer verblijf in Triport voorkomt.
2.10 Anders dan de raadsman ziet de rechtbank gelet op de over en weer verstrekte informatie thans onvoldoende grond voor de conclusie dat een verblijf in Triport van niet meer dan 5 dagen, als in dit geding aan de orde, vanwege het feitelijk regime aldaar onrechtmatig zou zijn. De vreemdeling heeft daarnaast de gebreken in detentie-omstandigheden niet nader toegelicht of onderbouwd. De verwijzing naar de uitspraak van 26 januari 2001 (00/74855) noopt niet tot een ander oordeel, reeds nu toen niet verblijf in Triport maar in het toenmalige Aanmeldcentrum aan de orde was en bovendien de in die uitspraak genoemde termijn van 4 dagen aansluit op een verblijf in dat centrum voor de duur van de feitelijke afdoening van een asielaanvraag in de Aanmeldcentrumprocedure, waarbij de vreemdeling ook reeds in dat centrum heeft verbleven.
2.11 Gelet op het bovenoverwogene is er geen grond voor de conclusie dat oplegging of voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ex 6 Vw onrechtmatig is geweest, zodat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2001, in tegenwoordigheid van mr. A. van den Akker als griffier.
Afschrift verzonden op: 19 oktober 2001
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover daarbij een beslissing ex artikel 94, derde lid, Vw is gegeven, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.