ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6656

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/33381
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.J.B. Corbey
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van vreemdeling met maatregel van bewaring en procesbelang

In deze zaak gaat het om de maatregel van bewaring die is opgelegd aan een vreemdeling van Roemeense nationaliteit, die op 20 juli 2001 door de Staatssecretaris van Justitie is opgelegd met het oog op zijn uitzetting. De rechtbank heeft op 30 juli 2001 de zitting gehouden, maar de vreemdeling was op dat moment al uitgezet naar Roemenië. De rechtbank oordeelt dat het belang van de uitzetting in deze situatie prevaleert boven het recht van de vreemdeling om ter zitting te worden gehoord. De rechtbank concludeert dat er geen schending van de rechten van de vreemdeling heeft plaatsgevonden, aangezien niet is gebleken dat hij door het niet horen in zijn belangen is geschaad. De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, omdat het procesbelang is komen te vervallen door zijn uitzetting. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. De rechtbank wijst erop dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf had en dat er een gerechtvaardigde vrees bestond dat hij zich aan zijn uitzetting zou onttrekken. De uitspraak is gedaan door mr. I.J.B. Corbey en is openbaar uitgesproken op 3 augustus 2001.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 01/33381 VRONTN
UITSPRAAK ex artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 94, vierde lid, en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vw toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1971, van Roemeense nationaliteit,
alias,
A, geboren op [...] 1971, van Roemeense nationaliteit,
eiser,
verblijvende in Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg,
gemachtigde: mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.L. Kwaspen, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
--------------------------------------------------------------------------
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Verweerder heeft op 20 juli 2001 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd.
1.2 Verweerder heeft op 23 juli 2001 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.3 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 30 juli 2001. De gemachtigde van eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.4 Bij faxbericht van 31 juli 2001 heeft verweerder meegedeeld dat eiser op 30 juli 2001 daadwerkelijk naar Roemenië is verwijderd. Naar aanleiding van deze informatie hebben de gemachtigden van eiser en verweerder op 3 augustus 2001 telefonisch toestemming gegeven om de zaak verder buiten zitting af te doen.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Nu de maatregel van bewaring op 30 juli 2001 is opgeheven en eiser op die datum is uitgezet, is de rechtbank van oordeel dat het procesbelang aan de onderhavige zaak is komen te ontvallen. Een ander belang is gesteld noch gebleken. Het beroep wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
2.2 Nu de maatregel van bewaring inmiddels is opgeheven dient de rechtbank alleen nog te beslissen over het verzoek om schadevergoeding.
2.3 De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de stukken en het verhandelde ter zitting.
Blijkens het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van politie van 18 juli 2001 is in de nacht van 18 juli 2001, om 5.04 uur bij de politie Utrecht via de Regionale Meldkamer een melding binnengekomen. Volgens deze melding waren er zes mannen aan het inbreken in de parkeerautomaat op de Arthur van Schendelstraat te Utrecht. Ter plaatse aangekomen zagen de agenten vijf mannen in de omgeving van de parkeerautomaat. Eiser is samen met een andere Roemeen aangehouden. Voorts is ook een groep van drie andere Roemenen aangehouden. Eiser is vervolgens aangehouden op verdenking van het plegen van diefstal in vereniging door middel van braak. Eiser was bij zijn aanhouding in het bezit van een vals Italiaans rijbewijs en identiteitsbewijs.
Op 20 juli 2001, om 9.00 uur, is de inverzekeringstelling van eiser opgeheven waarna hij overgedragen is aan de vreemdelingendienst.
2.4 Eiser heeft de rechtbank verzocht schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe het volgende aan. Allereerst is namens eiser aangevoerd dat de bewaring met ingang van 30 juli 2001 onrechtmatig is nu eiser niet op de tiende dag na de kennisgeving van verweerder is gehoord door de rechtbank. Voorts is namens eiser aangevoerd dat er ten tijde van de strafrechtelijke aanhouding van eiser geen sprake was een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
2.5 Verweerder heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft aangevoerd dat in het belang van eiser de uitzetting dient te prevaleren boven de verplichting tot horen door de rechtbank, nu eiser op de dag van de zitting uitgezet zal worden naar Roemenië. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat er ten tijde van de strafrechtelijke aanhouding van eiser wel sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
2.6 De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Artikel 106 van de Vw bepaalt dat, indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, zij aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen. Voor de beantwoording van de vraag of tot toekenning van schadevergoeding kan worden overgegaan is onder meer van belang de vraag of de bewaring onrechtmatig is geweest. Hiertoe wordt aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 94, vierde lid, van de Vw. Ingevolge dit artikel verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.8 Ten aanzien van de eerste grief van eiser omtrent het horen van eiser ter zitting overweegt de rechtbank het volgende. Uit artikel 94, tweede lid, van de Vw volgt dat de vreemdeling uiterlijk zeven dagen nadat de kennisgeving door de rechtbank is ontvangen in persoon dient te worden gehoord. In casu is de kennisgeving ontvangen op 23 juli 2001. Eiser had derhalve uiterlijk op 30 juli 2001 gehoord moeten worden. Omdat eiser op 30 juli 2001 om 13.15 uur is uitgezet naar Roemenië is het niet mogelijk gebleken om eiser ter zitting van 30 juli 2001 in persoon te horen.
Het systeem van de Vw is er op gericht om een vreemdeling ten aanzien van wie de maatregel tot bewaring is opgelegd, zo spoedig mogelijk uit te zetten naar zijn land van herkomst. In de praktijk kan dit er toe leiden dat de feitelijke uitzetting van een vreemdeling in de weg staat aan het horen van de vreemdeling in persoon ter zitting, hetgeen in de onderhavige procedure het geval is. De rechtbank is van oordeel dat in een dergelijke situatie het belang van de uitzetting dient te prevaleren boven het belang van eiser om ter zitting te worden gehoord. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat in de onderhavige procedure niet is gebleken dat eiser, door niet te zijn gehoord, in zijn belangen is geschaad.
2.9 Eiser heeft betoogd dat ten tijde van de aanhouding geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Deze stelling heeft betrekking op de aan de bewaring voorafgaande aanwending van de in artikel 61, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bevoegdheid tot strafrechtelijke ophouding. De rechter in vreemdelingenzaken kan niet oordelen over de aanwending van deze niet bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheid. Niet is gebleken dat in het strafrechtelijk voortraject sprake was van een dusdanige inbreuk op de rechtsorde dat een behoorlijk handelend bestuursorgaan de daarop volgende maatregel van bewaring niet had kunnen toepassen zonder in strijd te komen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.10 Eiser is na afhandeling van het strafrechtelijk onderzoek op 20 juli 2001 om 9.00 uur aansluitend aan de strafrechtelijke inverzekeringstelling opgehouden met toepassing van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw. Na te zijn gehoord ingevolge artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is eiser vervolgens op 20 juli 2001 om 11.45 uur in bewaring gesteld.
2.11 Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
2.12 De vrees is gerechtvaardigd dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Hij heeft immers geen rechtmatig verblijf hier te lande, hij heeft zich niet aangemeld bij de korpschef, hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en hij beschikte niet over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit.
2.13 De rechtbank is voorts van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder niet voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Immers gebleken is dat eiser op 30 juli 2001 is uitgezet naar Roemenië.
2.14 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.15 Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.16 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.J.B. Corbey, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2001, in tegenwoordigheid van mr. drs. J.A. Vriezen, als griffier.
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
afschrift verzonden op: 6 augustus 2001
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak, binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.
Voor zover deze uitspraak het verzoek om schadevergoeding betreft als bedoeld in artikel 106 Vw staat daartegen ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, Vw geen hoger beroep open.