ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-757336-01
rolnummer 0010
's-Gravenhage, 29 november 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Rotterdam,
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 november 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr M.S.C. Leistra, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Krol heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het navolgende.
Verdachte heeft met een aantal van zijn mededaders het plan gemaakt om bij Van Leest B.V. te Delft een diefstal te plegen. Vervolgens heeft verdachte deze diefstal samen met zijn mededaders daadwerkelijk uitgevoerd, waarbij zij gebruik hebben gemaakt van geweld en bedreiging met geweld. Immers, aan de aanwezige verkopers is een namaakpistool getoond, waarna zij onder bedreiging van dat pistool en bedreigende woorden werden gedwongen om de kluis open te maken. Verdachte en zijn mededaders hebben een grote hoeveelheid geld en platenbonnen buit gemaakt. Na de overval is verdachte met de anderen weggereden en hebben zij de opbrengst van de diefstal gedeeld. Verdachte heeft een zeer actieve rol in dit feit gehad.
Deze gewelddadige diefstal heeft de slachtoffers grote schrik aangejaagd, waar zij, naar de ervaring leert, nog lang de psychische gevolgen van zullen kunnen ondervinden. Het gevoel van onveiligheid en angst geldt voorts niet alleen voor de aanwezige verkopers, doch ook voor het winkelpersoneel in het algemeen. Verdachte en zijn mededaders hebben de rechtsorde ernstig geschokt door dergelijke omvangrijke gevoelens van onveiligheid teweeg te brengen, hetgeen de rechtbank zeer kwalijk acht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland gedateerd 25 oktober 2001. Hieruit volgt onder meer dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Reclassering Nederland adviseert de rechtbank verdachte naast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf een deel voorwaardelijk op te leggen met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact. De rechtbank neemt dit advies over en zal dienovereenkomstig beslissen.
De rechtbank houdt voorts ten voordele van de verdachte rekening met zijn zeer jeugdige leeftijd.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN, VERGEZELD EN GEVOLGD VAN GEWELD EN/OF BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN EN OM BIJ BETRAPPING OP HETERDAAD AAN ZICHZELF EN ZIJN MEDEDADERS HETZIJ DE VLUCHT MOGELIJK TE MAKEN, HETZIJ HET BEZIT VAN HET GESTOLENE TE VERZEKEREN, GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 8 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :12 september 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op :13 september 2001;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Daal, voorzitter,
Van Delden en De Ruiter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Wijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2001.