ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6640

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/28136
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van voortvarendheid bij uitzetting van vreemdeling in bewaring

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 juli 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, die op 27 juni 2001 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, bijgestaan door mr. P.H. Visser, heeft in beroep aangevoerd dat de Staatssecretaris van Justitie onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.W.W. Raspe, stelde dat in het eerste beroep enkel de rechtmatigheid van de maatregel getoetst mag worden, en dat de voortvarendheid pas in een eventueel volgend beroep aan de orde kan komen. De rechtbank heeft deze stelling verworpen en geoordeeld dat ook in het eerste beroep de voortvarendheid van de uitzetting moet worden getoetst. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende inzicht heeft gegeven in de voortgang van de uitzetting en dat de voorbereiding van de uitzetting onzorgvuldig is geweest. Hierdoor was de rechtbank niet in staat haar toetsende rol te vervullen. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard en de maatregel van bewaring opgeheven met ingang van 10 juli 2001. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op ƒ 710,--. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier D.L. Meyer.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 28136 VRONTN J
inzake: A, geboren op [...] 1967, van gestelde Soedanese danwel Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 6 juli 2001.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.H. Visser, advocaat te Wormerveer.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M.W.W. Raspe.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1Op 27 juni 2001 is de vreemdeling staande gehouden ingevolge artikel 50, eerste lid, Vw.
Bij bevel tot bewaring van 27 juni 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, Vw in bewaring gesteld.
Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw van 29 juni 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank hiervan in kennis gesteld.
2. Overwegingen
2.1 Namens de vreemdeling zijn geen bezwaren aangevoerd tegen de initiële oplegging van de maatregel. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andere beoordeling. Wel is aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van de vreemdeling.
2.2 Verweerder heeft aangevoerd dat in casu het eerste beroep aan de orde is en daarom uitsluitend de rechtmatigheid van de oplegging van de maatregel mag worden getoetst. In een eventueel volgend beroep mag pas de voortvarendheid worden getoetst. Ter onderbouwing van deze stellingname heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 29 juni 2001 met registratienummer AWB 01/25498 VRONTN J.
2.3 De rechtbank oordeelt als volgt.
De interpretatie van verweerder van de hiervoor genoemde uitspraak wordt niet gevolgd. In r.o. 2.6 en 2.7 van die uitspraak wordt overwogen dat uit de Memorie van Toelichting bij de Algemene herziening van de Vreemdelingenwet (Kamerstukken II, 1998/1999, 26 732, nr. 3, p. 88) op artikel 92 Vw (thans: artikel 94 Vw) niet (cursivering rechtbank) kan worden geconcludeerd dat de voortvarendheid waarmee verweerder werkt aan de uitzetting van de vreemdeling niet in een eerste beroep getoetst kan worden, dat dit niet wegneemt dat verweerder veelal nog nauwelijks activiteiten zal hebben kunnen verrichten, maar dat wel verwacht mag worden dat ten behoeve van de rechterlijke toetsing het dossier compleet is.
2.4 De rechtbank ziet geen aanleiding om op deze uitspraak terug te komen. Ook in het eerste beroep dient de rechter derhalve te toetsen of voldoende voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt, zij het dat deze toetsing indringender zal worden naarmate de bewaring langer duurt.
2.5 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd opgemerkt dat ter voorbereiding van de uitzetting systemen zijn geraadpleegd, de vreemdeling is gehoord en dat er foto's zijn gemaakt. Deze activiteiten zijn, blijkens het proces-verbaal van toepassing van artikel 50, lid 2 of lid 3 Vw (gedingstuk 5), al vóór de inbewaringstelling verricht. Verweerder heeft daarnaast niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze sedert de inbewaringstelling aan uitzetting wordt gewerkt, noch is aangegeven welke vorm of inhoud het op uitzetting gerichte onderzoek zal gaan hebben. De rechtbank is daardoor niet in staat gesteld haar toetsende rol te vervullen. Dit betekent dat het er voor moet worden gehouden dat verweerder de voorbereiding van de uitzetting zo onzorgvuldig ter hand neemt, dat de bewaring, bij afweging van de wederzijdse belangen, moet worden opgeheven.
2.6 Gelet op het voorgaande zal de bewaring worden opgeheven met ingang van 10 juli 2001.
2.7 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 710,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring ex artikel 59 Vw met ingang van 10 juli 2001;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2001, in tegenwoordigheid van D.L. Meyer als griffier.
Afschrift verzonden op: 10 juli 2001
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier.