ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6521

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/56201
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Mewe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Armeense vreemdeling

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 19 november 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Armeense vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar de beslissing daarop was niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van vier weken genomen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de categoriewijziging niet tijdig had plaatsgevonden, dit niet leidde tot de onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling niet in zijn (processuele) belangen was geschaad, aangezien er op de aanvraag was beslist en hij niet langer rechtmatig verblijf had. De vreemdeling was op 22 oktober 2001 opnieuw gehoord in het kader van het onderzoek naar zijn identiteit en verblijfsrechtelijke status, en de omstandigheden die tot de bewaring hadden geleid waren ongewijzigd. De rechtbank concludeerde dat de voortzetting van de maatregel van bewaring rechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was om de maatregel op te heffen, ook niet in verband met de psychische klachten van de vreemdeling, die niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak bevestigde dat de procedure rondom de bewaring correct was verlopen en dat de belangen van de vreemdeling niet geschaad waren.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/56201 VRWET
Inzake : [A], CRV-nummer [CRV nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling,gemachtigde mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. B. Magnin, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1975 en de Armeense nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 29 oktober 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht omtrent het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 16 mei 2001 op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw2000 de vreemdeling heeft opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 12 november 2001. De vreemdeling is verschenen bij mr. L. Louwerse, kantoorgenoot van mr. S.F.J. Smeets. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 5 juni 2001. Voorts heeft deze rechtbank laatstelijk bij uitspraak van 2 oktober 2001 geoordeeld dat het voortduren van de bewaring niet strijdig was met het bepaalde in artikel 96, vierde lid, Vw2000.
Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. Op 10 september 2001 heeft verweerder de aanvraag van de vreemdeling tot verlening van een vtv ontvangen en op 11 september 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, onder b Vw2000 in bewaring gesteld. Bij besluit van 3 oktober 2001 is de aanvraag afgewezen. Dit besluit is op gelijke datum aan de gemachtigde van de vreemdeling verstuurd en tevens aan de vreemdeling uitgereikt. De vreemdeling is eerst op 9 november 2001 op grond van artikel 59, eerste lid, onder a Vw in bewaring gesteld.
3. De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting -kort samengevat- aangevoerd dat er op de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning negatief is beslist. Tevens heeft de tweede categoriewijziging niet tijdig plaatsgevonden. Voorts voert de gemachtigde aan dat de vreemdeling psychisch zwaar belast is.
4. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het niet netjes is dat er niet tijdig een categoriewijziging heeft plaatsgevonden, doch dat dit niet tot opheffing van de bewaring hoeft te leiden omdat de vreemdeling niet in zijn belangen is geschaad.
5. In artikel 59, eerste lid, luidt als volgt: indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert kan, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die: a. geen rechtmatig verblijf heeft; b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h.
Ingevolge artikel 59, vierde lid, Vw2000, voor zover hier van belang, duurt de bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, onder b, in geen geval langer dan vier weken.
In artikel 5.3, eerste lid Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) is opgenomen dat de maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59 van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt.
In artikel 5.3, tweede lid, Vb2000 is opgenomen dat op de voortzetting van de bewaring op een andere grond het eerste lid van overeenkomstige toepassing is.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat verweerder binnen de in artikel 59, vierde lid van Vw2000 genoemde termijn van vier weken op de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft beslist doch niet binnen die termijn tevens tot categoriewijziging is overgegaan. Dat verweerder bedoelde categoriewijziging in dit geval heeft nagelaten brengt evenwel niet de onrechtmatigheid van de bewaring met zich. Daartoe wordt overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling door deze gang van zaken in zijn (processuele) belangen is geschaad. Nu op de aanvraag is beslist, is de vreemdeling niet langer aan te merken als iemand die hier te lande rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 onder f, g en h Vw2000, zodat niet langer sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onder b Vw2000. Bovendien is de vreemdeling op 22 oktober 2001, derhalve v¢¢r de categoriewijziging van 9 november 2001 opnieuw gehoord in het kader van het onderzoek naar zijn identiteit, nationaliteit en zijn verblijfsrechtelijke status. Verweerder heeft dan ook het onderzoek naar de uitzetting voortgezet en gehandeld alsof reeds categoriewijziging had plaatsgevonden. Voorts wordt van belang geacht dat de voor de bewaring redengevende omstandigheden ongewijzigd zijn.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat de bewaring van de vreemdeling niet dient te worden opgeheven in verband met zijn psychische klachten. Daartoe wordt allereerst opgemerkt dat de stelling dat de vreemdeling psychisch zwaar belast is, niet nader is onderbouwd. Bovendien kan de vreemdeling zich indien nodig met zijn klachten wenden tot de medische dienst van het Huis van Bewaring.
8. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat. Weliswaar heeft presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van zijn land van herkomst nog niet plaatsgevonden doch dit feit is uitsluitend te wijten aan de weigering van de vreemdeling om zijn medewerking hieraan te verlenen. Vooralsnog dient de bewaring gehandhaafd te blijven. Aan dit oordeel doet niet af dat er namens de vreemdeling een beroep en een voorlopige voorziening is ingediend.
9. Niet is gebleken dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
10. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
11. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. C. Mewe en uitgesproken in het openbaar op
19 november 2001, in tegenwoordigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier.
afschrift verzonden op: