ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6518

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-037312-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van Daal
  • J. van Delden
  • M. de Ruiter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage inzake seksuele misdrijven tegen minderjarigen

Op 29 november 2001 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.H.J.G. van Voorthuizen. De zaak betreft ernstige beschuldigingen van seksuele misdrijven tegen minderjarigen. Tijdens de terechtzitting op 15 november 2001 heeft de officier van justitie, mr. Steen, een gevangenisstraf van drie jaar geëist, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte is beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met een 11-jarig meisje en haar jongere zusje, waarbij de verdachte de rol van vertrouwenspersoon had aangenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft gepleegd, ondanks de verdediging die aanvoerde dat er geen deugdelijk hoor en wederhoor was geweest met betrekking tot aanvullend bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdediging voldoende gelegenheid had gekregen om zich te verweren en dat de rechten van de verdediging niet waren geschonden. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gegrond op de beschikbare bewijsmiddelen en heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, zonder dat er sprake was van strafuitsluitingsgronden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het vonnis is uitgesproken in het openbaar en de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-037312-01
rolnummer 0001
's-Gravenhage, 29 november 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 november 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr A.H.J.G. van Voorthuizen, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Steen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Uitsluiting bewijs.
Namens verdachte is door zijn raadsman ter terechtzitting aangevoerd dat het nagekomen aanvullend proces-verbaal, nummer PL 1605/01-000133B (blz. 99 t/m115) eerst twee dagen, althans niet zo spoedig mogelijk, voor de terechtzitting van heden door de raadsman van verdachte is ontvangen. Nu er geen sprake kan zijn geweest van een deugdelijk hoor en wederhoor dient de rechtbank geen acht te slaan op bedoeld proces-verbaal.
De rechtbank is van oordeel dat het aanvullend proces-verbaal, dat op 9 november 2001 is ingekomen ter griffie van de strafsector van de rechtbank, zo spoedig mogelijk aan de raadsman is toegezonden, immers diezelfde dag. Derhalve is geen sprake van een schending van de rechten van de verdediging. Echter, de verdediging is niet in de gelegenheid gesteld om bij de rechter-commissaris getuigen te doen horen met betrekking tot de inhoud van het proces-verbaal. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank geen acht zal slaan op het aanvullend proces-verbaal.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het navolgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende de vakantie in zijn caravan op een camping te Zeeland bij een 11-jarig meisje handelingen verricht welke mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Het meisje was de dochter van de toenmalige vriendin van verdachte. Aangezien de gehandicapte vriendin van verdachte zelf niet in staat was een vakantie te houden met haar dochter, had zij haar kind toevertrouwd aan verdachte.
Voorts heeft verdachte op meerdere tijdstippen gedurende een aantal jaren bij het zusje van voormeld slachtoffer eveneens handelingen verricht welke mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De handelingen vonden plaats in haar ouderlijk huis, op zolder. Het slachtoffer was in die periode tussen de zes en elf jaar oud.
De psychische gevolgen van het handelen van verdachte, zijn voor de beide slachtoffers bijzonder ernstig en, naar de algemene ervaring leert, veelal blijvend van aard. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers ernstig miskend en de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften voorop gesteld. De rechtbank neemt verdachte dat zeer kwalijk, met name ook nu verdachte de rol van vader op zich had genomen en de slachtoffers hem in die hoedanigheid hun vertrouwen hadden geschonken.
De rechtbank heeft acht geslagen op een op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens een zedendelict.
Omtrent de persoon dan wel de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een rapport van J. Schipper, psycholoog/psychotherapeut, gedateerd 1 september 2001. Bovengenoemde deskundige concludeert dat bij verdachte ten tijde van de telastgelegde feiten geen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens zodat de feiten hem volledig kunnen worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Teneinde verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw een dergelijk strafbaar feit te plegen, zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat na te noemen straf passend en geboden is.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder feit 1 primair en 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
T.a.v. feit 1 primair en feit 2 primair:
MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN TWAALF JAREN HANDELINGEN PLEGEN DIE MEDE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNENDRINGEN VAN HET LICHAAM, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :27 februari 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op :2 maart 2001,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst
met ingang van :5 april 2001,
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Daal, voorzitter,
Van Delden en De Ruiter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Wijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2001.