ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6387

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-754061-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage inzake handel in XTC-pillen en amfetamine

Op 27 november 2001 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in XTC-pillen en amfetamine. De terechtzitting vond plaats op 13 november 2001, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Jansen, aanwezig was. De officier van justitie, mr. S. de Vries, eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank heeft de telastleggingen beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht de feiten onder 1 en 2 primair te hebben gepleegd, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken.

De rechtbank kwam echter tot de conclusie dat het feit onder 2 subsidiair wel bewezen was. De verdachte had zich beziggehouden met de handel in XTC-pillen en amfetamine, waarbij hij betrokken was bij het in omloop brengen van grote hoeveelheden van deze middelen. De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde feit strafbaar was en dat er geen strafuitsluitingsgronden van toepassing waren. De strafmotivering hield rekening met de ernst van het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder met justitie in aanraking was gekomen.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met de bepaling dat de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overige telastgelegde feiten. Dit vonnis werd ondertekend door de rechters en griffier en uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-754061-01
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 27 november 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
g[geboortedatum] te Rotterdam,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 november 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr M. Jansen, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr S. de Vries heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair telastgelegde wordt vrijgesproken dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 en 2 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Feit 1 ziet op een levering waarvan de pillen niet zijn onderschept en derhalve niet zijn onderzocht op de aanwezigheid van op grond van de Opiumwet verboden stoffen. Van deze pillen kan ook niet op andere wijze bewezen worden geacht dat ze genoemde stoffen bevatten.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder 2 subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft zich beziggehouden met handel in XTC-pillen en amfetamine. Hij heeft geïnformeerd naar de beschikbaarheid en de prijzen van voornoemde middelen en heeft deze besteld.
Verdachte heeft een rol gespeeld bij het in omloop brengen van grote voor handelsdoeleinden bestemde hoeveelheden XTC-pillen. Deze pillen bevatten stoffen waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar die ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit en overlast.
Uit een op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 en 2 primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding 2 subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
MEDEPLEGEN VAN EEN FEIT, ALS BEDOELD IN HET DERDE OF VIERDE LID VAN ARTIKEL 10 VAN DE OPIUMWET, VOORBEREIDEN OF BEVORDEREN, DOOR ZICH OF EEN ANDER GELEGENHEID, MIDDELEN OF INLICHTINGEN TOT HET PLEGEN VAN DAT FEIT TRACHTEN TE VERSCHAFFEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :20 juni 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op :22 juni 2001,
welke voorlopige hechtenis werd
geschorst met ingang van :4 september 2001,
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs I.E. de Vries, voorzitter,
E.R. Houweling en N.O.P. Roché, rechters,
in tegenwoordigheid van H.J. van Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2001.
Mr Roché is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.