ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-925466-00
rolnummer 1
's-Gravenhage, 27 november 2001.
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] te Roosendaal en Nispen,
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 november 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Van der Bom, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Oostenbrink heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding telastgelegde, te weten met name de feiten 1 en 2, wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de [benadeelde partijen] met bepaling dat indien en
voorzover verdachtes mededader voormelde bedragen ten aanzien van de drie
eerstgenoemde benadeelde partijen zal hebben betaald, verdachte door die betaling
zal zijn bevrijd.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 2 en 3 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 telastgelegde overweegt de rechtbank dat de onderhavige vuurwerkbom naar haar oordeel geen voorwerp is dat is bestemd voor het treffen van personen of zaken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II, sub 7 Wet wapens en munitie. Die bestemming volgt in casu niet uit de aard van het voorwerp en evenmin uit de omstandigheden waaronder het voorwerp werd gebruikt.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 3 meer subsidiair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen het volgende overwogen. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte op 31 december 1999 twee vuurwerkbommen in elkaar gezet, bij wijze van "millenniumklapper". Hiervoor hebben zij, aldus verdachte, het kruit van respectievelijk 200 en 800 strijkers gebruikt. Samen zijn zij naar een vriend gereden met de bedoeling de twee vuurwerkbommen af te steken. Nadat zij de eerste bom afgestoken hadden en de knal hun iets was tegengevallen, heeft de mededader van verdachte de tweede (grotere) bom onder een poort aan de Cantaloupenburg gelegd en aangestoken. Dit vanwege het feit dat de knal dan harder zou klinken. Verdachte stond erbij en heeft toegekeken. Door de ontploffing van deze vuurwerkbom hebben verscheidene omliggende panden en een auto aanzienlijke schade opgelopen.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat in casu ook levensgevaar van een ander te duchten was.
Voorts heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken dat ten aanzien van het onder 3 meer subsidiair telastegelegde en bewezenverklaarde feit zowel verdachte als het slachtoffer die dag in het cafe over en weer klappen hebben uitgedeeld. Bovendien houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat met name dit feit zeer lang geleden is gepleegd. De rechtbank laat om die reden dit feit voor de strafoplegging niet meewegen.
Blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister is verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten veroordeeld. De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de afdeling Reclassering van de Stichting Welzijn- en Gezondheidszorg van het Leger des Heils d.d. 4 april 2000 waarin ten aanzien van feit 1 geadviseerd wordt tot een voorwaardelijk straf dan wel een werkstraf. De rechtbank zal in navolging van het advies van de reclasseringsinstelling beslissen dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd, doch tevens, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft in haar strafoplegging ten gunste van de verdachte rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de pleegdatum van het eerste feit en de zittingsdatum.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
¦ 565,25.
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder feit 1 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen tot een bedrag groot ¦ 565,25.
[benadeelde partij], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ¦ 1013,29.
Als bijlage bij deze vordering is gevoegd een nota d.d. 6 september 2001, derhalve gedateerd ruim anderhalf jaar na het schadeveroorzakende feit. Dit roept vragen op voor de beantwoording waarvan in dit strafproces geen ruimte is. De rechtbank acht echter door de stukken en het onderzoek ter terechtzitting wel voldoende aangetoond dat [benadeelde partij] schade heeft opgelopen door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Bij de bepaling van de omvang van die schade ziet zij aanleiding aan te knopen bij het zich in het dossier bevindende stuk (p. 48) waarop kennelijk een voorlopige schatting van het schadebedrag staat vermeld, te weten ¦ 500,-. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering tot genoemd bedrag ad ¦ 500,- en zal de vordering in zoverre toewijzen. Voor het overige verklaart zij de vordering niet-ontvankelijk, aangezien dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding; de benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de civiele rechter aanbrengen.
[benadeelde partij]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
¦ 26.255,65.
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering, nu zij onvoldoende gemotiveerd weersproken is, toewijzen tot een bedrag van ¦ 26.255,65.
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ¦ 69,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien in het onderhavige geding niet vast te stellen is in hoeverre sprake is van eigen schuld van het slachtoffer van de onder 3 meer subsidiair bewezenverklaarde mishandeling. Derhalve is de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 157, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2 en 3 primair en subsidiair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 3 meer subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK EEN ONTPLOFFING TEWEEG BRENGEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS;
ten aanzien van feit 3 meer subsidiair:
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
taakstraf, bestaande uit:
een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de tijd van 200 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 100 dagen;
veroordeelt verdachte voorts tot:
gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Abspoel toe en veroordeelt verdachte voorts:
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], een bedrag van ¦ 565,25, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader voormeld bedrag zal hebben betaald, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte voorts:
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], een bedrag van ¦ 500,- vermeerderd met BTW daarover, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader voormeld bedrag zal hebben betaald, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd;
bepaalt dat de [benadeelde partij] voor het overige niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] toe en veroordeelt verdachte voorts:
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], een bedrag van ¦ 26.255,65, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader voormeld bedrag zal hebben betaald, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd;
bepaalt dat de benadeelde partij H. Boehlee niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Verheij, voorzitter,
Valk en Van Delden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Vreeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2001.