ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6311
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Inbewaringstelling van vreemdeling op basis van Vreemdelingenwet 2000
Op 7 juli 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in bewaring gesteld. De vreemdeling, bijgestaan door zijn advocaat mr. F. Fonville, heeft aangevoerd dat de Hulpofficier van Justitie niet bevoegd was om de vreemdeling in bewaring te stellen. Dit zou in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht en de bedoeling van de wetgever. De vreemdeling was in het bezit van een geldig Spaans paspoort en was op doorreis naar Canada, zonder dat er bewijs was dat hij zich bij de korpschef moest aanmelden. Tevens werd betwist dat de vreemdeling gebruik had gemaakt van vervalste documenten of dat hij een misdrijf had gepleegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Hulpofficier van Justitie de bevoegdheid had om de vreemdeling in bewaring te stellen, aangezien de mandatering voldoende duidelijk was.
De rechtbank heeft ook de gronden van de inbewaringstelling beoordeeld. Uit het proces-verbaal van overgave bleek dat de vreemdeling gebruik had gemaakt van een niet op zijn naam gesteld Spaans paspoort, wat leidde tot twijfels over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat er een ernstig vermoeden bestond dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zou onttrekken, en dat hij verdacht werd van het gebruik van vervalste documenten. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling rechtmatig was en dat het belang van de openbare orde de bewaring vorderde.
De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, aangezien er geen grond was voor opheffing van de bewaring. De uitspraak werd gedaan door mr. E.C.M. de Klerk en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2001.