ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6309

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.757.295/00
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage inzake drugshandel en wapenbezit

Op 26 november 2001 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drugshandel en wapenbezit. De terechtzitting vond plaats op 12 november 2001, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.J. Hubers, aanwezig was. De officier van justitie, mr. J.C. Reddingius, eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en verzocht om onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een pistool en XTC-pillen.

De rechtbank heeft de telastlegging beoordeeld en kwam tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de hem onder 3. primair en 3. subsidiair telastgelegde feiten had begaan, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de feiten onder 1., 2. en 4. wel bewezen. De verdachte had gedurende een langere periode cocaïne verkocht en had een groot aantal XTC-pillen en een vuurwapen in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigde dan door de officier van justitie was gevorderd.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank gelastte de teruggave van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte, terwijl andere voorwerpen aan het verkeer werden onttrokken. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.757.295/00
's-Gravenhage, 26 november 2001.
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] te Beni Said (Marokko),
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 november 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr. G.J. Hubers, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. J.C. Reddingius heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1., 2., 3.primair en 4. telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen -hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht- onder verdachte inbeslaggenomen pistool en de XTC-pillen zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen telefoon en de transformator aan verdachte zullen worden teruggeven.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd -na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Bespreking van de verweren.
Namens verdachte is door de raadsman een verweer gevoerd, inhoudende dat de door [getuige] tegenover de politie afgelegde verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat in het geval dat de door [getuige] afgelegde verklaringen zullen meewerken voor het bewijs, dit gebruik van deze verklaringen een schending oplevert van het in artikel 6 van het EVRM genoemde recht van verdachte op een eerlijk proces ("fair trial"), nu de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van haar recht om genoemde getuige (door de rechter-commissaris of ter terechtzitting) te doen horen.
Ten tweede heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [x], alsmede die van [y] en [z] ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs nu betrokkenen allen bij de rechter-commissaris op hoofdpunten op deze verklaringen zijn teruggekomen, danwel deze hebben ingetrokken.
De rechtbank verwerpt deze verweren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht niet leiden tot bewijsuitsluiting.
Naar oordeel van de rechtbank zijn blijkens de opmerking van de rechter-commissaris alsmede het proces-verbaal van 9 november 2001 diverse pogingen ondernomen om genoemde getuige te horen doch is gebleken dat deze getuige onvindbaar is en niet binnen een aanvaardbare termijn zal kunnen worden gehoord.
Gelet op het bepaalde in artikel 288, lid 1 sub a van het Wetboek van Strafvordering is onder deze omstandigheden geen sprake van schending van het aangevoerde verdedigingsrecht doordat van (verdere) oproeping van deze getuige wordt afgezien.
Ten aanzien van het tweede verweer overweegt de rechtbank als volgt.
In het onderhavige geval worden genoemde verklaringen in belangrijke mate ondersteund door andere, na te noemen, bewijsmiddelen. Volgens vaste jurisprudentie mogen in dat geval de ingetrokken verklaringen worden gebezigd voor het bewijs zonder dat de rechtbank de getuigen zelf hoort.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij -gewijzigde- dagvaarding onder 3.primair en 3.subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1., 2. en 4. vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende een langere periode cocaïne verkocht.
Hij heeft daarbij slechts gehandeld uit financieel oogmerk zonder stil te staan bij de mogelijke gevaren voor de gezondheid van de gebruikers van die stof. Cocaïne is een stof die -direct en indirect- een bron is voor vele vormen van criminaliteit.
Voorts heeft verdachte een groot aantal XTC-pillen en -zonder daartoe te zijn gemachtigd- een vuurwapen met bijbehorende munitie in zijn bezit gehad.
De rechtbank is van oordeel dat een straf zoals door de officier van justitie is gevorderd geen recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve een langere vrijheidsstraf als gevorderd aan verdachte opleggen en daarbij bepalen dat een deel daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd, teneinde verdachte in de toekomst ervan te weerhouden soortgelijke of andere misdrijven te plegen.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2 en
4 tot en met 6 onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen respectievelijk de onder 4. en 2. bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 en 3, te weten een Ericsson telefoontoestel en een transformator, merk Vossloh.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet en de bij die wet behorende lijst I;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij -gewijzigde- dagvaarding onder 3.primair en 3.subsidiair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1., 2. en 4. telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
terzake van het onder 1. bewezenverklaarde feit :
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
terzake van het onder 2. bewezenverklaarde feit :
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
terzake van het onder 4. bewezenverklaarde feit :
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 20 maart 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 23 maart 2001;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2 en 4, 5 en 6, te weten een pistool, merk
Pietro Baretta met 8 patronen en XTC-pillen;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 en 3, te weten een telefoontoestel, merk Ericsson T28 en een transformator, merk Vossloh;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs F.J.A. Quadekker, voorzitter,
P.E. van der Veen en E.M.J. Raeijmaekers, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2001.