ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6300

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/4826
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een minderjarige Sierra Leoonse verzoekster op basis van ongeloofwaardige nationaliteit

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 19 februari 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, een minderjarige die stelt de Sierra Leoonse nationaliteit te bezitten, heeft een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling. De gemachtigde van verzoekster heeft in een brief van 12 februari 2001 aangegeven dat er twijfel bestaat over de nationaliteit van verzoekster. De president heeft, na het horen van de zaak, geoordeeld dat de verklaring van verzoekster over haar nationaliteit ongeloofwaardig is en dat er geen geloof kan worden gehecht aan haar relaas. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoekster geen documenten heeft overgelegd ter bevestiging van haar identiteit en nationaliteit, en dat zij geen relevante informatie heeft kunnen verstrekken over haar land van herkomst.

De president heeft vastgesteld dat de aanvraag van verzoekster onder het nieuwe beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA's) valt, zoals neergelegd in TBV 2000/30, dat geldig was van 4 januari 2001 tot en met 31 maart 2001. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster door het opgeven van een onjuiste nationaliteit het onderzoek naar adequate opvang in haar land van herkomst heeft gefrustreerd. De president heeft geoordeeld dat het beleid van verweerder niet kennelijk onredelijk is toegepast en dat de aanvraag van verzoekster op goede gronden in de AC-procedure kon worden afgedaan.

Uiteindelijk heeft de president het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De president heeft geconcludeerd dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard zijn die een vergunning tot verblijf rechtvaardigen, en dat verzoekster thans verwijderbaar is. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

UITSPRAAK
President van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge de artikelen 8:84, eerste lid, juncto 8:67 Algemene wet bestuursrecht en 33a en 33b Vreemdelingenwet
Reg.nr.: AWB 01/4826 VRWET
Inzake: A, verzoekster,
gemachtigde mr. P.A. Blaas,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. L.C. Bannink.
1. ZITTING
Datum: 15 februari 2001.
Zitting hebben:
mr. M.A. Dirks, president,
mr. A.C.M. Rijkelijkhuizen, griffier.
Ter zitting is verzoekster bij gemachtigde verschenen. Verweerder is eveneens bij gemachtigde verschenen.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de president partijen meegedeeld dat op 19 februari 2001 om 14.00 uur mondeling uitspraak wordt gedaan. De uitspraak luidt als onder 3. vermeld.
2. OVERWEGINGEN
In geschil is de niet-inwilliging d.d. 1 februari 2001 van de aanvraag van verzoekster om toelating als vluchteling en in verband daarmee verweerders besluit dat de beslissing op het bezwaar hier te lande niet mag worden afgewacht.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij de Sierraleoonse nationaliteit bezit. Zij stelt in haar land van herkomst bij een aanval door rebellen te zijn verkracht. Verzoekster is door een man meegenomen, die haar vervolgens naar Nederland heeft gestuurd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet voor toelating in aanmerking komt en dat uitzetting niet achterwege hoeft te blijven, nu naar het oordeel van verweerder niet aannemelijk is dat verzoekster de Sierraleoonse nationaliteit bezit. Verweerder hecht als gevolg daarvan geen waarde aan verzoeksters relaas.
De president overweegt met betrekking tot de gestelde nationaliteit van verzoekster het volgende. Verzoekster heeft ter vaststelling van haar identiteit en nationaliteit geen enkel document overgelegd. Over haar gestelde land van herkomst heeft verzoeker desgevraagd slechts uiterst summiere informatie kunnen verstrekken. De president acht met name bevreemdend dat verzoekster noch het Krio, noch een andere stamtaal van Sierra Leone beheerst. Nu de gemachtigde van verzoekster in zijn brief van 12 februari 2001 tevens heeft aangegeven dat twijfel omtrent de nationaliteit van verzoekster gerechtvaardigd is, is de president met verweerder van oordeel dat verzoeksters verklaring omtrent haar nationaliteit ongeloofwaardig is, en dat dientengevolge eveneens geen geloof kan worden gehecht aan verzoeksters relaas. De president vermag niet in te zien dat van een nader te houden taalanalyse nog enig nut valt te verwachten nu uit het eerste alsmede het nader gehoor blijkt dat uitvoerige vraagstelling specifiek gericht op de vaststelling van de nationaliteit van verzoekster reeds heeft plaatsgevonden. Ook ter zitting, alwaar verzoekster niet in persoon is verschenen, is niet kunnen blijken dat deze vraagstelling ontoereikend is geweest.
Niet is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder een vergunning tot verblijf in redelijkheid niet heeft kunnen onthouden.
In het onderhavige geschil is niet tussen partijen in geding dat verzoekster ten tijde van de indiening van haar aanvraag minderjarig was. Gelet hierop is op de aanvraag van toepassing het nieuwe beleid inzake alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA's) zoals neergelegd in TBV 2000/30 die geldig is van 4 januari 2001 tot en met 31 maart 2001. Verweerder heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat verzoekster door een onjuiste nationaliteit op te geven, het onderzoek naar adequate opvang in haar land van herkomst heeft gefrustreerd en derhalve op grond van genoemde TBV niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf.
De president overweegt met betrekking hiertoe het bovengenoemde nieuwe beleid aangaande AMA's niet kennelijk onredelijk te achten. Onder punt 13.8 van TBV 2000/30 is aangegeven in welke gevallen de asielaanvraag van een AMA in de AC-procedure kan worden afgedaan. De president is van oordeel dat dit beleid door verweerder op juiste wijze is toegepast. Verweerder heeft dan ook, gelet op het hiervoor met betrekking tot de nationaliteit van verzoekster overwogene, de aanvraag van verzoekster op goede gronden in de AC-procedure kunnen afdoen. Mits is voldaan aan de in het nieuwe beleid genoemde randvoorwaarden, is verzoekster derhalve thans verwijderbaar.
Op grond van het voorgaande is de president van oordeel dat verweerder terecht besloten heeft de uitzetting niet achterwege te laten. Nu voorts nader onderzoek naar het oordeel van de president redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het bezwaar met toepassing van artikel 33b Vw ongegrond verklaard.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de president niet gebleken.
3. BESLISSING
De president van de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
1. verklaart het bezwaar ongegrond;
2. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
4. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Verzonden op: -9 mrt 2001