ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6279

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-754193-00
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake productie en handel in XTC-pillen en amfetamine

Op 26 november 2001 heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de productie en handel in XTC-pillen en amfetamine. De terechtzitting vond plaats op 12 november 2001, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.B. Baumgarten, aanwezig was. De officier van justitie, mr. S. de Vries, eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis had doorgebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de vervaardiging en verwerking van XTC-pillen en amfetamine in een pand te Rotterdam. In dit pand zijn aanzienlijke hoeveelheden van deze verboden stoffen aangetroffen, wat de verdachte een belangrijke rol in de drugshandel heeft gegeven. De rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaring van de feiten op basis van de ingebrachte bewijsmiddelen wettig en overtuigend was.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde strafbaar is volgens de wet, en dat er geen strafuitsluitingsgronden van toepassing zijn. De opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen eerdere justitiële contacten, wat in zijn voordeel werd meegewogen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-754193-00
rolnummer 0001
's-Gravenhage, 26 november 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] te Delft,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 november 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr A.B. Baumgarten, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr S. de Vries heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft zich beziggehouden met produktie van XTC-pillen en amfetamine. Hij was betrokken bij het vervaardigen en verwerken van XTC-pillen en amfetamine in een pand te Rotterdam. In dat pand zijn grote hoeveelheden pillen en stoffen aangetroffen die stoffen bevatten welke op grond van de Opiumwet verboden zijn.
Verdachte heeft door zijn handelwijze een belangrijke rol gespeeld bij het in omloop brengen van grote voor handelsdoeleinden bestemde hoeveelheden XTC-pillen. Deze pillen bevatten stoffen waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar die ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit en overlast.
Uit een op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat hij nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
t.a.v. feit 1 primair:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
t.a.v. feit 2:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER C VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :3 april 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op :5 april 2001,
welke voorlopige hechtenis
werd geschorst met ingang van :16 mei 2001,
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs I.E. de Vries, voorzitter,
E.R. Houweling en N.O.P. Roché, rechters,
in tegenwoordigheid van H.J. van Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2001.
Mrs Houweling en Roché zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.