ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6196

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/30482
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.R. Derkx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van staandehouding en bewaring van een Egyptenaar

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 24 juli 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring van een Egyptische vreemdeling. De vreemdeling was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de staandehouding van de vreemdeling rechtmatig was, aangezien deze plaatsvond naar aanleiding van een adrescontrole die gericht was op het aantreffen van een uitgeprocedeerde asielzoeker. De rechtbank stelde vast dat de vreemdelingendienst bij het aantreffen van de vreemdeling gerechtigd was om naar zijn identiteit te vragen, vooral gezien de context van de controle. De rechtbank vond het niet relevant dat de reden voor de adrescontrole pas ter zitting door verweerder werd medegedeeld, omdat dit geen nieuw licht op de zaak wierp en niet aannemelijk was dat de vreemdeling hierdoor in zijn belangen was geschaad.

Daarnaast werd betoogd dat de vreemdeling onvoldoende was bijgestaan door een advocaat tijdens het gehoor ex artikel 59 Vw 2000. De rechtbank oordeelde dat de vreemdelingendienst voldoende inspanningen had verricht om een advocaat te laten bijstaan, maar dat de afwezigheid van een advocaat niet onrechtmatig was, gezien de omstandigheden van het geval. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting was en dat de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd was met de wet. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank zag geen aanleiding om de maatregel op te heffen en er waren geen gronden voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/30482 VRWET
Inzake : A, crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. J. van Appia, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. F. Lijffijt, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1972 en de Egyptische nationaliteit te hebben.
2. Op 10 juli 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 9 juli 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd .
In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 17 juli 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. drs. J.M.R. Maas namens mr. Van Appia voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was aanwezig C. Nijland, tolk in de Arabische taal.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
Anders dan namens de vreemdeling is betoogd is de rechtbank van oordeel dat de staandehouding van de vreemdeling rechtmatig heeft plaats gevonden. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de adrescontrole die aanleiding vormde tot staandehouding van de vreemdeling werd verricht om te onderzoeken of een uitgeprocedeerde asielzoeker genaamd B al dan niet in de betreffende woning verbleef. Bij deze stand van zaken mocht de vreemdelingendienst bij het aantreffen van de vreemdeling aan hem vragen of hij B was en bij het ontwijkende antwoord dat hij op die vraag gaf, doorvragen omtrent zijn identiteit. Niet uitgesloten was immers dat de vreemdeling - anders dan hij had verklaard - wel degelijk B was, terwijl voorts gezien de context waarin de adrescontrole plaatsvond een reële mogelijkheid aanwezig was andere illegale vreemdelingen aan te treffen in deze woning. De omstandigheid dat de precieze reden van de adrescontrole pas ter zitting door verweerder is medegedeeld acht de rechtbank niet relevant. Het betreft immers slechts een ondergeschikt punt dat niet een geheel nieuw licht op de zaak werpt. Niet aannemelijk is geworden dat de vreemdeling daardoor in zijn belangen is geschaad.
4. Namens de vreemdeling is voorts betoogd dat verweerder onvoldoende inspanningen heeft verricht om te trachten de vreemdeling - overeenkomstig zijn wens - te laten bijstaan door een advocaat bij het gehoor ex artikel 59 Vw2000.
De rechtbank is van oordeel dat deze klacht faalt en overweegt hiertoe het volgende. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting valt op te maken dat de vreemdelingendienst reeds vóórdat het gehoor inzake de ophouding van de vreemdeling plaatsvond, namelijk om 15.55 uur, een fax had verzonden naar de piketcentrale, die op dat moment naar de rechtbank aanneemt geopend was. Nu om 20.07 uur nog steeds geen reactie was ontvangen op deze melding kon de vreemdelingendienst ertoe besluiten het gehoor ex artikel 59 Vw2000 zonder aanwezigheid van een advocaat te laten plaatsvinden. Het feit dat de piketcentrale op dat moment inmiddels gesloten was bracht in het onderhavige geval niet de noodzaak met zich mee om het gehoor overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.3.4.2. sub c van de Vreemdelingencirculaire 2000 uit te stellen. Deze bepaling ziet naar het oordeel van de rechtbank op de situatie waarin de piketcentrale reeds ten tijde van een eerste melding gesloten is. De aldaar genoemde wachttijd van twee uur na verzending van de melding was in het onderhavige gevel reeds ruim verstreken.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
6. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft op 12 juli 2001 de formulieren ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding aan de Egyptische autoriteiten toegezonden. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijk document niet zal worden verkregen.
7. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
8. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.C.R. Derkx en uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2001, in tegenwoordigheid van J.A.M. Verbakel-van Leeuwen, griffier.