ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6196
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.C.R. Derkx
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van staandehouding en bewaring van een Egyptenaar
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 24 juli 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring van een Egyptische vreemdeling. De vreemdeling was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de staandehouding van de vreemdeling rechtmatig was, aangezien deze plaatsvond naar aanleiding van een adrescontrole die gericht was op het aantreffen van een uitgeprocedeerde asielzoeker. De rechtbank stelde vast dat de vreemdelingendienst bij het aantreffen van de vreemdeling gerechtigd was om naar zijn identiteit te vragen, vooral gezien de context van de controle. De rechtbank vond het niet relevant dat de reden voor de adrescontrole pas ter zitting door verweerder werd medegedeeld, omdat dit geen nieuw licht op de zaak wierp en niet aannemelijk was dat de vreemdeling hierdoor in zijn belangen was geschaad.
Daarnaast werd betoogd dat de vreemdeling onvoldoende was bijgestaan door een advocaat tijdens het gehoor ex artikel 59 Vw 2000. De rechtbank oordeelde dat de vreemdelingendienst voldoende inspanningen had verricht om een advocaat te laten bijstaan, maar dat de afwezigheid van een advocaat niet onrechtmatig was, gezien de omstandigheden van het geval. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting was en dat de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd was met de wet. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank zag geen aanleiding om de maatregel op te heffen en er waren geen gronden voor proceskostenveroordeling.