2.4 De president overweegt als volgt.
Vastgesteld moet worden dat verzoekers niet hebben voldaan aan het wettelijke mvv-vereiste, en dat zij bovendien niet behoren tot een van de categorieën vreemdelingen die op grond van artikel 16a, derde lid van de Vw (oud) dan wel artikel 16a, vierde lid van de Vw (oud) juncto artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit (oud) van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld.
Het geding spitst zich toe op de vraag of de omstandigheid dat verzoeker sedert 10 januari 2001 in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning ertoe dient te leiden, dat het mvv-vereiste in redelijkheid niet meer kan worden tegengeworpen.
Die vraag moet naar het oordeel van de president bevestigend worden beantwoord. Door verweerder wordt in dit verband het beleid gehanteerd zoals thans neergelegd in hoofdstuk B5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000). Zoals verweerder in diens beleid aangeeft, hangen de procedures die op grond van de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) moeten worden gevolgd zeer nauw met elkaar samen en beïnvloeden de beslissingen op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning elkaar. Een nauwe samenwerking tussen de diensten die deze regelingen uitvoeren is daarom van belang. In paragraaf 1.2. van hoofdstuk B5 van de Vc 2000 staat daarover het volgende vermeld.
"Daarom is van belang de volgorde waarin de aanvragen worden ingediend en de volgorde waarin daarop wordt beslist, alsmede dat de bij de beslissingen betrokken instanties informatie met elkaar uitwisselen over de bij hen ingekomen aanvragen en hun beslissingen daarop, teneinde te voorkomen dat er een vicieuze cirkel ontstaat.
Als eerste moet de aanvraag om verlening van een verblijfsverguning door de vreemdeling worden ingediend bij de korpschef. Vervolgens moet de aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning worden ingediend door de werkgever bij de Regionale Directie voor de Arbeidsvoorziening. De volgorde waarin op die aanvragen dient te worden beslist is als volgt:
Als eerste dient op de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning te worden beslist door de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorziening. Pas daarna dient op de aanvraag om een verblijfsvergunning te worden beslist door de korpschef dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst. (...) Indien duidelijk is dat de verblijsvergunning moet worden geweigerd, ongeacht of er al dan niet een tewerkstellingsvergunning zou moeten worden verleend, moet meteen tot weigering van de verblijfsvergunning worden overgegaan en hoeft de korpschef dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet te wachten met de beslissing op de aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning. Hierbij dient met name te worden gedacht aan gevallen waarin de verblijfsvergunning moet worden geweigerd op grond van bijvoorbeeld gevaar voor openbare orde. Zie ook hierna 2.2 onder b"
In paragraaf 2.2. onder b staat - voor zover in casu van belang - het volgende vermeld:
"Een weigeringsgrond of het niet voldoen aan een voorwaarde leidt tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd vormt ingevolge artikel 8, eerste lid onder c, Wet arbeid vreemdelingen een dwingende weigeringsgrond voor een tewerkstellingsvergunning.
Door zo mogelijk direct op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te beslissen kan de ongewenste situatie worden voorkomen dat aan een vreemdeling die inmiddels op grond van een aan de werkgever op diens aanvraag verleende tewerkstellingsvergunning arbeid in loondienst is gaan verrichten, nadien het verblijf moet worden ontzegd. Het gaat daarbij om aanvragen die worden afgewezen op grond van weigeringsgronden van artikel 16 Vreemdelingenwet, zoals gevaar voor openbare orde en onvoldoende middelen van bestaan (...)"