UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/12517 MVV GR
inzake: A,
geboren op [...] 1966,
verblijvende te Benin City, Nigeria,
van Nigeriaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9703.14.8065,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.L.M. Lichteveld, advocaat te Amsterdam;
tegen: DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. E.B. Schluter en de heer B. Blaauw, respectievelijk werkzaam bij de afdeling DPC/BC en DPC/CJ van het departement.
1.1 Op 29 februari 2000 heeft de echtgenoot van eiseres, de heer W.S.M. van Oostrum, verder te noemen referent, namens eiseres een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), met als doel verblijf bij echtgenoot, ingediend. Bij brief van 14 maart 2000 heeft verweerder aan referent meegedeeld dat de Nederlandse vertegenwoordiging te Lagos is bericht dat er geen bezwaren bestaan tegen de afgifte van een mvv. Bij brief van 25 april 2000 heeft de Nederlandse vertegenwoordiging te Lagos meegedeeld de afgifte van een mvv te weigeren, zolang geen gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte is overgelegd.
1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 15 mei 2000 bezwaar gemaakt.
1.3 Bij verzoekschrift van eveneens 15 mei 2000 heeft eiseres de president verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 27 juli 2000 heeft de president het verzoek wegens het ontbreken van een spoedeisend belang afgewezen.
1.4 Bij beroepschrift van 2 augustus 2000 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 en 15 januari 2001. Bij uitspraak van 18 januari 2001, geregistreerd onder nummer AWB 00/7945 S1813, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Daarbij is bepaald dat verweerder binnen 6 weken na verzending van de uitspraak dient te beslissen op het bezwaarschrift.
1.5 Bij beschikking van 9 maart 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiseres
(wederom) ongegrond verklaard.
1.6 Tegen die beschikking heeft eiseres op 15 maart 2001 beroep ingesteld. Tevens heeft eiseres op 15 maart 2001 de president verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.7 De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.8 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 mei 2001. Eiseres is daarbij verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Tevens was referent aanwezig.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Verweerder heeft zich in de bestreden beschikking -kort samengevat- op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 16a van de Vreemdelingenwet vreemdelingen die zich naar Nederland willen begeven, voor een verblijf langer dan drie maanden, in het bezit dienen te zijn van een paspoort voorzien van een geldige mvv. Daarbij is opgemerkt dat de mvv een nationaal visum is dat door een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland kan worden afgegeven na voorafgaande machtiging van de Visadienst, welke dienst is ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), ressorterend onder het Ministerie van Justitie. De Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland gaat pas daadwerkelijk tot afgifte van een mvv over wanneer de identiteit op basis van voorafgaand verificatieonderzoek is vastgesteld van degene voor wie de mvv is bestemd. De identiteit van betrokkene dient te worden vastgesteld aan de hand van een zogenoemd brondocument, in casu een (vervangend) geboortebewijs.
Voorts acht verweerder in casu van belang dat Nigeria per 1 april 1996 is aangewezen als probleemland op het gebied van het schriftelijk bewijs.
Dit houdt in dat alle documenten die vanaf 1 april 1996 bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Nigeria ter legalisatie worden aangeboden, verplicht inhoudelijk geverifieerd moeten worden.
Hieruit volgt, aldus verweerder, dat de afgifte van een mvv ten behoeve van eiseres afhankelijk wordt gesteld van het kunnen overleggen van een gelegaliseerd en geverifieerd geboortebewijs.
Tevens is verweerder van oordeel dat in het geval van afgifte van een mvv niet kan worden volstaan met de overlegging van een beëdigde verklaring als bedoeld in artikel 45, derde lid van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), daar dat artikel alleen van toepassing is op het sluiten van een huwelijk. In dat geval biedt genoemd artikel de mogelijkheid te volstaan met de overlegging van een beëdigde verklaring, indien een aanstaande echtgeno(o)t(e) in de onmogelijkheid verkeert om een geboortebewijs over te leggen. Eiseres heeft in de beëdigde verklaring ex artikel 1:45, derde lid, BW bovendien aangegeven dat zij geen geboortebewijs bezit en een geboortebewijs ook niet kan verkrijgen, ondanks pogingen deze van de autoriteiten ter plaatse verstrekt te krijgen.
Daarnaast voert verweerder aan dat uit de legalisatieprocedure, met kenmerk 0267/00, bekend is dat eiseres over een (vervangend) geboortebewijs beschikt. De inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) is dan ook op onjuiste gronden geschied. Eiseres kan zich niet beroepen op opgewekte verwachtingen. Ten tijde van het afleggen van de beëdigde verklaring had eiseres wetenschap van het feit dat zij over een vervangend geboortebewijs beschikte. In dit verband heeft verweerder verwezen naar het schrijven van de Nationale Ombudsman van 19 mei 2000, geregistreerd onder nummer 2000.01950.003.
Nu het vervangend geboortebewijs niet voor legalisatie in aanmerking komt, kan, naar het oordeel van verweerder, niet tot afgifte van een mvv ten behoeve van eiseres worden overgegaan. De identiteit van eiseres staat immers niet vast.
Verweerder voegt daar tot slot aan toe dat er geen omstandigheden zijn die tot afwijking van dit beleid nopen en in het bijzonder niet wegens het uitoefenen van het familie-en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder, desgevraagd, verklaard dat er beleid is op grond waarvan de geboorteakte gelegaliseerd moet zijn. In dit verband is verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 1999, gepubliceerd in AB 1999, 143.
2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat uit genoemde uitspraak van deze rechtbank d.d. 18 januari 2001 volgt dat reeds vaststaat dat overlegging van een gelegaliseerde geboorteakte niet meer van eiseres gevergd kan worden. Het stond verweerder dan ook niet vrij om deze uitspraak naast zich neer te leggen en afgifte van een mvv te blijven weigeren. De bestreden beschikking is in strijd met genoemde uitspraak.
Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat de beëdigde verklaring in strijd met de waarheid is afgelegd. Eiseres heeft echter, naar haar mening, bij haar verzoek aan de ambtenaar van de burgerlijke stand te Lelystad openheid van zaken gegeven omtrent alle feiten inzake haar geboorteakte en de legalisatieprocedure. In dit verband is overgelegd een afschrift van de brief van haar gemachtigde aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van 10 mei 1999. Deze brief is besproken in de Raadsvergadering van de gemeente Lelystad waarna is besloten dat eiseres in de gelegenheid zou worden gesteld om de betreffende verklaring af te leggen. Voorts vraagt eiseres zich af hoe verweerder kan stellen dat eiseres beschikt over een (vervangend) geboortebewijs, nu verweerder bij beschikking van 9 maart 2001 het bezwaarschrift tegen de weigering legalisatie ongegrond heeft verklaard en wederom heeft overwogen dat de gegevens niet bevestigd kunnen worden door objectieve bronnen.
Voorts stelt eiseres dat door de gemachtigde van verweerder ter zitting van 15 januari 2001 is verklaard dat de ambassade geen zelfstandige weigeringsbevoegdheid bezit terzake van afgifte van een mvv.
Eiseres stelt ook dat verweerder in het onderhavige geval ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. In casu heeft de rechtbank in haar uitspraak van
18 januari 2001 deze belangenafweging reeds voor verweerder gemaakt.
Ten slotte doet eiseres een beroep op artikel 8 EVRM. In dit verband is aangevoerd dat de echtgenoot van eiseres in verband met zijn werk aan Nederland is gebonden. Van hem kan niet gevergd worden dat hij zich in Nigeria vestigt omdat hij daar niet beschikt over een inkomen dat nodig is voor het levensonderhoud van eiseres en hemzelf.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
In haar uitspraak van 18 januari 2001, (Awb 00/7945 S 1813 Z VB) heeft deze rechtbank overwogen dat de afgeleide eis van een gelegaliseerde geboorteakte geen toegevoegde waarde heeft en voor eiseres onredelijk bezwarend is. Het beroep is gegrond verklaard omdat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit geen gebruik te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid. Verweerder is opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen omtrent het gebruik maken van de hem gegeven bevoegdheid.
De thans voorliggende bestreden beschikking voldoet naar het oordeel van de rechtbank wederom niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat niet is gebleken van een adequate belangenafweging tussen enerzijds het belang dat eiseres heeft bij afgifte van de mvv en anderzijds het algemene belang dat verweerder beoogt te beschermen. De belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM is daartoe onvoldoende.
2.5 De rechtbank stelt allereerst vast dat de weigering de bij de Nederlandse ambassade in Nigeria aangeboden (vervangende) geboorteakte van eiseres te legaliseren rechtens vaststaat, nu eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de ongegrondverklaring d.d. 9 maart 2001 van het bezwaar tegen de afwijzing van het tweede legalisatieverzoek.
Deze weigering is gebaseerd op de gedachte dat de Nederlandse rechtsorde beschermd dient te worden tegen valse documenten.
2.6 Eiseres heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat die rechtsorde niet wordt bedreigd omdat niet (meer) getracht wordt om het niet gelegaliseerde document een rol te laten spelen in die rechtsorde en dat dat ook niet meer nodig is, nu eiseres is toegestaan hier te lande een beëdigde verklaring ex artikel 1:45, derde lid, BW af te leggen met betrekking tot haar identiteit en met name met betrekking tot haar geboortedatum. Op basis van die verklaring is eiseres bovendien rechtsgeldig in het huwelijk getreden.
2.7 Verweerders stelling dat eiseres op onjuiste gronden toegelaten is tot het afleggen van bedoelde verklaring aangezien zij wel beschikt over een (niet gelegaliseerde) geboorteakte, dient te worden verworpen als juridisch onhoudbaar, nu de geboorteakte door verweerder nu juist niet wordt aanvaard als rechtsgeldig document in het Nederlandse rechtsverkeer.
Overigens is naar het oordeel van de rechtbank in casu niet gebleken van concrete redenen om aan te nemen dat de geboortedatum van eiseres, vermeld in de beëdigde verklaring niet juist is.
2.8 Nu verweerder de mogelijkheid heeft om af te wijken van het beleid legalisatie te eisen alvorens tot afgifte van een mvv over te gaan, komt de rechtbank - mede gelet op hetgeen is overwogen in meergenoemde uitspraak van deze rechtbank d.d. 18 januari 2001 - en het feit dat door verweerder geen andere belangen zijn gesteld dan die reeds in de vorige procedure naar voren zijn gebracht, tot de slotsom dat er in het onderhavige geval kennelijk geen belangen gesteld kunnen worden die tot het oordeel zouden moeten leiden dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiseres dient uit te vallen. Ondanks het feit dat de geboortedatum van eiseres niet blijkt uit een gelegaliseerde akte, had verweerder niet in redelijkheid kunnen besluiten dat meer waarde moet worden toegekend aan het openbare belang van verweerder gelegen in een restrictief toelatingsbeleid dan aan de belangen van eiseres gelegen in toelating hier te lande.
2.9 Het beroep is mitsdien gegrond.
De rechtbank zal dan ook doen wat verweerder had moeten doen door met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat aan eiseres een mvv afgegeven dient te worden.
2.10 De rechtbank ziet tevens aanleiding de Staat aan te wijzen om, op grond van artikel 8:74, eerste lid, Awb, het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden en om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ƒ 1.420,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt ƒ 710,- en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 9 maart 2001;
- gebiedt verweerder ten behoeve van eiseres een mvv af te geven;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad ƒ 225,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Smeele en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 31 mei 2001