ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6186

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/26761
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 juli 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatigheid van de bewaring van eiser, een vreemdeling van Indiase nationaliteit. Eiser was op 21 juni 2001 staande gehouden door verbalisanten die tijdens hun surveillance een bestelbusje controleerden. De bestuurder kon geen identiteitsbewijs tonen en de verbalisanten stelden vragen aan de bestuurder en de inzittenden. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten buiten hun bevoegdheden traden door niet alleen vragen te stellen, maar ook nadere verklaringen te verlangen van de bestuurder. Dit leidde tot een onrechtmatige staandehouding en daarmee ook tot een onrechtmatige inbewaringstelling van eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland had.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en kende hem een schadevergoeding toe van f 1.200,-- voor de onrechtmatige bewaring, die van 21 juni tot 27 juni 2001 had geduurd. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren die tot matiging van de schadevergoeding konden leiden. Daarnaast werd de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op f 1.420,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de rechten van individuen tijdens controles door toezichthouders en de noodzaak voor wettelijke bevoegdheden bij het uitoefenen van dergelijke controles.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/26761 VRONTN GC
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1955 te Nawashar,
van Indiase nationaliteit,
eiser,
raadsman: mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A. Pahladsingh, ambtenaar ten departemente.
1 Procesverloop
Op 21 juni 2001 is eiser staande gehouden ter vaststelling van identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, op grond van feiten en omstandigheden die blijkens het proces-verbaal van staandehouding naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser in Nederland opleveren.
Op 21 juni 2001 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 21 juni 2001 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring.
Op 27 juni 2001 is de bewaring ten aanzien van eiser opgeheven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 juni 2001. Eiser is verschenen bij zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.
3 Overwegingen
De bewaring is inmiddels op 27 juni 2001 opgeheven, zodat de rechtbank nog slechts heeft te beslissen op het verzoek om schadevergoeding. Daartoe dient te worden beoordeeld of de bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
Eiser heeft aangevoerd dat geen aanleiding bestond voor de staandehouding op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000, zodat deze onrechtmatig was. De daaropvolgende inbewaringstelling is daarmee eveneens onrechtmatig.
De rechtbank stelt voorop dat het eenieder, dus ook een toezichthouder, vrij staat vragen te stellen, evenals het de bevraagde in het algemeen vrij staat al dan niet antwoord op die vragen te geven. De informatie die uit de beantwoording van vragen naar voren komt kan aanleiding zijn voor een -naar objectieve maatstaven gemeten- redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
De vrijheid vragen te stellen impliceert echter niet de bevoegdheid (nadere) verklaringen van de bevraagde te verlangen.
In dit geval blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding onder meer dat verbalisanten op 21 juni 2001 tijdens het surveilleren een bestelbusje zagen, dat door een man werd bestuurd. Op de voorbank zaten nog drie mannen. Hierop gaven verbalisanten ter controle op de naleving van de Wegenverkeerswet (WVW) de bestuurder een teken tot stoppen. De bestuurder kon de verbalisanten geen rijbewijs, noch een ander identiteitsbewijs tonen. Op een gegeven moment zagen verbalisanten dat in de laadruimte nog een man zat. De verbalisanten vroegen aan de bestuurder van de bestelbus wie de vier mannen, onder wie eiser, waren die bij hem in de bus zaten. Daarop antwoordde de bestuurder dat die mannen vrienden van hem waren. Het proces-verbaal vermeldt vervolgens: "Een redelijke verklaring voor de aanwezigheid van de mannen kon of wilde (de bestuurder) ons daarnaar gevraagd niet geven. Wij spraken de 4 mannen in de Engelse taal aan."
Daaruit volgt dat de verbalisanten niet alleen vragen hebben gesteld, maar naar aanleiding van de door bestuurder gegeven antwoorden een (nadere) verklaring hebben verlangd. Eerst bij gebreke van een bevredigende verklaring zagen zij kennelijk aanleiding de vier mannen verder te bevragen. Daarmee zijn de verbalisanten getreden buiten de algemene vrijheid vragen te stellen, zonder die verdergaande actie op enige wettelijke bevoegdheid te baseren. De staandehouding, en in het verlengde daarvan de bewaring, moet daarom onrechtmatig worden geacht.
Het beroep is gegrond. Daarom behoeft hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking.
De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om schadevergoeding toe te wijzen, met ingang van 21 juni 2001, het onrechtmatig worden van de bewaring, tot 27 juni 2001, de datum van opheffing van de bewaring.
De rechtbank acht geen gronden van billijkheid aanwezig die tot matiging kunnen leiden.
Toegekend zal worden een bedrag van f 200,-- voor iedere dag dat de bewaring ten uitvoer is gelegd in een politiecel.
Eiser komt derhalve in totaal een bedrag toe van 6 x f 200,-- =
f 1.200,-- (zegge: een duizend en tweehonderd gulden).
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4 Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe ter grootte van f 1.200,-- (zegge: een duizend en tweehonderd gulden).
- veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie in de proceskosten van eiser ad f 1.420, -- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Y. Adams als griffier op 5 juli 2001
----------------
Partijen kunnen tegen uitspraak binnen een week na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 09 juli 2001
De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van ad f 1.200,-- (zegge een duizend en tweehonderd gulden).
Aldus gedaan op 5 juli 2001 door mr. J.F.M.J. Bouwman, fungerend voorzitter.