ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6185

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/26753
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van bewaring van vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 juli 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling, geboren in 1975 te Belgorod, Rusland. De vreemdeling was op 20 juni 2001 staande gehouden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, op basis van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf in Nederland. Op 21 juni 2001 werd hij in bewaring gesteld met het oog op uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vereiste. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, stellende dat deze onrechtmatig was omdat hij niet binnen de voorgeschreven termijn ter zitting was gehoord.

De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat de vreemdeling niet kon worden getransporteerd, niet als een overmachtssituatie kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat de vreemdeling op 27 juni 2001 al was vrijgelaten, voordat de onrechtmatigheid zou intreden. De rechtbank benadrukte dat het eenieder, inclusief toezichthouders, vrijstaat om vragen te stellen en dat de antwoorden van de vreemdeling aanleiding gaven voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.

De rechtbank concludeerde dat de procedure en de uitvoering van de bewaring in overeenstemming waren met de wettelijke vereisten. De vrees dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zou onttrekken was gerechtvaardigd, gezien het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning en de intentie van de vreemdeling om niet naar Rusland terug te keren. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/26753 VRONTN GC
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1975 te Belgorod,
van Russische nationaliteit,
eiser,
raadsman: mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A. Pahladsingh , ambtenaar ten departemente.
1 Procesverloop
Op 20 juni 2001 is eiser staande gehouden ter vaststelling van identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, op grond van feiten en omstandigheden die blijkens het proces-verbaal van staandehouding naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser in Nederland opleveren.
Op 21 juni 2001 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 21 juni 2001 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring.
Op 27 juni 2001 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 juni 2001. Eiser is verschenen bij zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.
3 Overwegingen
Hoewel de bewaring inmiddels is opgeheven heeft de vreemdeling -gelet op het verzoek om schadevergoeding- belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring.
Eiser heeft aangevoerd dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is, nu hij (wegens het ontbreken van de mogelijkheid tot transport) niet binnen de in artikel 94, tweede lid, Vw 2000 voorgeschreven termijn ter zitting is gehoord.
De rechtbank volgt dit standpunt niet.
Artikel 94, tweede lid, Vw 2000 biedt de vreemdeling de mogelijkheid om ter zitting in persoon gehoord te worden. Indien hiermee niet binnen de daar genoemde termijn een aanvang kan worden gemaakt en geen sprake is van een overmachtssituatie, is daarmee de voortzetting van de bewaring onrechtmatig. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat eiser niet kon worden getransporteerd, niet kan worden aangemerkt als een overmachtssituatie. Derhalve is daarmee de bewaring onrechtmatig, echter met dien verstande dat de onrechtmatigheid eerst intreedt vanaf de dag volgende op die waarop eiser uiterlijk ter zitting in persoon gehoord had dienen te worden. Eiser had uiterlijk op 28 juni 2001 ter zitting gehoord dienen te worden. Nu verweerder de bewaring reeds op 27 juni 2001 heeft opgeheven, is derhalve de bewaring niet op deze grond onrechtmatig geweest.
Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig is geweest, omdat verweerder toen al wist of kon weten dat niet aan het bepaalde in artikel 94, tweede lid, Vw2000 zou kunnen worden voldaan, stelt de rechtbank vast dat enige onderbouwing van dat betoog ontbreekt en de rechtbank geen aanleiding ziet van de juistheid van die stelling uit te gaan.
Voorts heeft eiser ter zitting aangevoerd dat geen aanleiding bestond voor de staandehouding op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000, zodat deze onrechtmatig was.
Uit het op 20 juni 2001 ambtsedig opgemaakt proces-verbaal blijkt dat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf gebaseerd was op de volgende bevindingen. Verbalisanten kregen de opdracht om te gaan naar het Statenpad te Rotterdam, omdat daar twee volwassen mannen in bosjes zouden zitten, hetgeen door voorbijgangers niet vertrouwd werd. Ter plaatse aangekomen troffen de verbalisanten voor de bosjes twee mannen zittend op een aantal bakstenen achter een aantal geparkeerde personenauto's aan. De mannen waren niet duidelijk zichtbaar. Het was verbalisanten bekend dat op deze locatie regelmatig personenauto's worden opengebroken. De verbalisanten spraken de mannen aan en vroegen wat zij daar deden. De mannen antwoordden in gebrekkig Engels dat zij een sigaret rookten, waarna de verbalisanten vroegen waar zij vandaan kwamen. De mannen antwoordden uit Rusland te komen. Vervolgens vroegen de verbalisanten of de mannen een paspoort of identiteitskaart bij zich hadden. Beide mannen verklaarden hun paspoort te zijn verloren, waarna de verbalisanten de mannen naar hun personalia vroegen. Beide mannen antwoorden daarop in Rusland te wonen, waarna zij werden staandegehouden.
De rechtbank stelt voorop dat het eenieder, dus ook een toezichthouder, vrij staat vragen te stellen, evenals het de bevraagde in het algemeen vrij staat al dan niet antwoord op die vragen te geven. De informatie die uit de beantwoording van vragen naar voren komt kan aanleiding zijn voor een -naar objectieve maatstaven gemeten- redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
De door eiser gegeven antwoorden ("mijn paspoort ben ik verloren" en "ik woon in Rusland") rechtvaardigden het redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
De procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring zijn in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring was derhalve niet op die grond onrechtmatig.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
De vrees was gerechtvaardigd dat eiser, die geen rechtmatig verblijf hier te lande heeft, indien in vrijheid gesteld, zich aan zijn uitzetting zou onttrekken. De rechtbank laat daarbij wegen dat eiser niet beschikte over een geldige titel tot verblijf, niet beschikte over voldoende middelen van bestaan en heeft verklaard niet naar Rusland te willen terugkeren.
Dit brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming waren met de wettelijke vereisten en de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd was.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
4 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Y. Adams als griffier op 5 juli 2001
---------------
Partijen kunnen tegen uitspraak binnen een week na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 09 juli 2001