ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6185
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van bewaring van vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 juli 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling, geboren in 1975 te Belgorod, Rusland. De vreemdeling was op 20 juni 2001 staande gehouden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, op basis van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf in Nederland. Op 21 juni 2001 werd hij in bewaring gesteld met het oog op uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vereiste. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, stellende dat deze onrechtmatig was omdat hij niet binnen de voorgeschreven termijn ter zitting was gehoord.
De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat de vreemdeling niet kon worden getransporteerd, niet als een overmachtssituatie kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat de vreemdeling op 27 juni 2001 al was vrijgelaten, voordat de onrechtmatigheid zou intreden. De rechtbank benadrukte dat het eenieder, inclusief toezichthouders, vrijstaat om vragen te stellen en dat de antwoorden van de vreemdeling aanleiding gaven voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
De rechtbank concludeerde dat de procedure en de uitvoering van de bewaring in overeenstemming waren met de wettelijke vereisten. De vrees dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zou onttrekken was gerechtvaardigd, gezien het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning en de intentie van de vreemdeling om niet naar Rusland terug te keren. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.