UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
j° artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 00/65834 MVV
inzake: A, geboren op [...] 1981, van Turkse nationaliteit, wonende te Turkije, eiser,
gemachtigde: mr. A.C.M. Nederveen, advocaat te Amsterdam.
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Meines, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 21 oktober 1997 heeft referent, B, geboren op [...] 1961, van zowel Turkse als Nederlandse nationaliteit, ten behoeve van eiser bij de korpschef van politieregio Utrecht een aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend. Deze aanvraag is bij brieven van 24 december 1998 en 9 februari 1999 aangevuld. Bij besluit van 25 maart 1999 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 19 april 1999 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 21 mei 1999. Op
25 augustus 2000 is eiser gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 22 september 2000 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 11 oktober 2000 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 26 februari 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 15 mei 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2001. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiser is geboren uit het huwelijk van referent met C, welk huwelijk op 30 april 1984 in Turkije door echtscheiding is ontbonden. In het vonnis van echtscheiding is de voogdij over eiser aan referent toegewezen.
Op onbekende datum is referent met D in het huwelijk getreden, welk huwelijk op 6 oktober 1988 in Turkije door echtscheiding is ontbonden.
Op 15 januari 1991 is referent, onder achterlating van eiser in het gezin van diens grootouders, uit Turkije naar Nederland vertrokken, alwaar hij in 1991 een vergunning tot verblijf heeft aangevraagd, die niet is ingewilligd.
In 1997 heeft eiser een vergunning tot verblijf aangevraagd met als doel verblijf bij Nederlandse partner E, welke in 1997 aan hem is verleend.
Bij Koninklijk Besluit van 2 augustus 1997 heeft referent de Nederlandse nationaliteit verkregen.
Op 13 juni 1998 is referent met F, van Turkse nationaliteit, in het huwelijk getreden, na welk huwelijk referent, met achterlating van echtgenote en kinderen in Turkije, weer naar Nederland is vertrokken. Momenteel zijn eiser en zijn jongere broertje G, geboren op [...] 1987, van Turkse nationaliteit, bij de laatstgenoemde echtgenote van referent woonachtig. Bij besluit van 22 september 2000 is aan de laatstgenoemde echtgenote van referent een machtiging tot voorlopig verblijf verleend. Op 27 oktober 2000 is de huidige echtgenote van referent naar Nederland overgekomen.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1.1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, ingevolge het beleid inzake gezinshereniging, neergelegd in hoofdstuk B1/5 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc). Hiertoe wordt aangevoerd dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent is verbroken.
Referent heeft met zijn vertrek in 1991 uit Turkije de keuze gemaakt eiser achter te laten in het gezin van zijn grootouders. Eerst zes jaren nadat referent uit Turkije is vertrokken, heeft referent de intentie getoond om eiser te laten overkomen. Niet is gebleken dat referent in de periode van scheiding daadwerkelijk betrokken is geweest bij de opvoeding en verzorging van eiser, nu eiser in deze periode door zijn grootouders en tante, en later door de huidige echtgenote van referent is opgevoed. Het feit dat eiser sinds 1998 woonachtig is bij de huidige echtgenote van referent betekent niet dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent is hersteld.
De stelling dat referent de aanvraag tot overkomst niet eerder heeft gedaan vanwege de lange duur van zijn eigen verblijfsprocedure doet aan het vorenstaande niet af. Referent heeft van 1991 tot en met 1995 illegaal in Nederland verbleven. Hierdoor komt het feit dat het lang heeft geduurd alvorens referent zelf in het bezit was van een vergunning tot verblijf voor rekening en risico van eiser. Deze omstandigheid kan derhalve niet als goede reden waarom referent eiser niet eerder heeft kunnen laten overkomen, worden aangemerkt.
1.2. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan eiser wegens overige klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit zou moeten worden gesteld van een vergunning tot verblijf.
1.3. Er is geen sprake van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder aan hem ten onrechte geen machtiging tot voorlopig verblijf heeft verleend. Primair voert eiser hiertoe aan dat de feitelijke gezinsband nimmer is verbroken. Verweerder heeft miskend dat de lange procedure ter verkrijging van een eigen verblijfsvergunning een goede reden is, als bedoeld in hoofdstuk B1/5 van de Vc, waarom referent eiser niet eerder naar Nederland heeft kunnen laten overkomen. Immers, een mvv-aanvraag gedaan vóórdat referent zelf over een verblijfstitel beschikte, zou bij voorbaat kansloos zijn.
Het bestreden besluit strookt niet met verweerders eigen interpretatie -zoals weergegeven in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 december 2000, met kenmerk AWB 99/11350 VRWET- van de beleidsregels neergelegd in hoofdstuk B1/5 van de Vc. Verweerder dient er volgens deze interpretatie in beginsel van uit te gaan dat de scheiding tussen ouder en kind van tijdelijke aard is, waardoor aan tijdsverloop geen doorslaggevende betekenis toekomt. Voorts dient verweerder het feitelijk gezag eerder aan te nemen indien de ouder met het juridische gezag is belast. De door verweerder gestelde duurzame opname in een ander gezin is derhalve op zichzelf onvoldoende om in het onderhavige geval te concluderen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
2.2. Subsidiair wordt aangevoerd dat zelfs indien de feitelijk gezinsband wel zou zijn verbroken, er in ieder geval gezinsleven is gevormd tussen referents huidige echtgenote, eiser en eisers broer. Deze drie personen wonen al twee jaar als een gezin samen. Eiser en eisers broer worden door de huidige echtgenote van referent als stiefkinderen verzorgd en opgevoed. Nu in Nederland een pleegouder na één jaar om de wettelijke voogdij van het verzorgde kind kan verzoeken, dient één jaar samenwonen genoeg te zijn om te concluderen dat er sprake is van "family life" tussen de huidige echtgenote van referent en eiser. Referent heeft tevens een aanvraag ingediend tot overkomst van zijn huidige echtgenote en eisers broertje. Derhalve dient het ook aan eiser -als deel van dit gezin- toegestaan te worden naar Nederland over te komen. Immers, indien eiser de zoon uit een eerder huwelijk van de huidige echtgenote van referent was geweest, was het hem ook toegestaan mee naar Nederland over te komen.
2.3. Voorts voert eiser aan dat het bevreemdt dat verweerder in de procedure van eisers broertje van een later tijdstip van verbreking van de feitelijke gezinsband met referent uitgaat, namelijk 1995, terwijl in die procedure van hetzelfde feitencomplex als de onderhavige procedure sprake is.
2.4 Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser stortingsbewijzen overgelegd, van gelden die referent naar Turkije heeft overgemaakt. Voorts heeft hij een verklaring van 13 november 1997 van de grootouders van eiser overgelegd, waarin zij verklaren met eisers onderhoud te zijn belast.
1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. Deze rechtbank is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
3. Een mvv-aanvraag wordt getoetst aan dezelfde criteria als een aanvraag om een vergunning tot verblijf. Het bestreden besluit dateert van vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495). Vanwege de ex-tunc toetsing dient de inhoud van het besluit daarom te worden getoetst aan de Vw 1965 en aanverwante regelingen.
4. Een mvv kan, evenals een vergunning tot verblijf, ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Bij de toepassing van dit artikel is het beleid gevoerd dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten, tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc).
5. Ingevolge hoofdstuk B1/5 van de Vc 1994 komen in het kader van het beleid inzake gezinshereniging voor een vergunning tot verblijf in aanmerking de uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin. Daarbij geldt dat de gezinsband reeds in het buitenland moet hebben bestaan. De kinderen behoren niet langer feitelijk tot het gezin, indien de gezinsband als (feitelijk) verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich onder meer voor in de situatie dat de ouder niet meer bijdraagt in de kosten van de opvoeding en het onderhoud van het kind dan wel in de situatie dat de ouder niet meer met het gezag over het kind is belast.
De bewijslast om aan te tonen dat de feitelijke gezinsband tussen ouder en kind niet is verbroken, ligt bij de in Nederland verblijvende ouder, die de overkomst van het kind vraagt. Naarmate de scheiding tussen ouder en kind langer duurt, wordt de bewijslast voor de persoon in Nederland zwaarder. De ouder zal goede redenen moeten aanvoeren, waarom hij of zij het kind niet eerder naar Nederland heeft laten overkomen. Tevens zal de ouder moeten aantonen op welke wijze invulling is gegeven aan de relatie tussen ouder en kind in de periode van de scheiding. De intentie van de ouder om het kind naar Nederland te laten komen is hierbij van belang, alsook op welke wijze de ouder deze intentie vorm heeft gegeven.
6. Hoewel niet duidelijk vermeld in de Vc is de rechtbank inmiddels ambtshalve bekend dat verweerder in een situatie als deze bij de beantwoording van de vraag of de feitelijke gezinsband als verbroken dient te worden beschouwd de navolgende -kort samengevatte- toets aanlegt. Uitgangspunt is dat bij het vertrek van de ouder(s) de opname in een ander gezin in beginsel wordt geacht van tijdelijke aard te zijn. Gedurende de periode dat sprake is van tijdelijkheid is de gezinsband in ieder geval in stand gebleven. Vervolgens dient aan de hand van geobjectiveerde gegevens en/of omstandigheden te worden vastgesteld vanaf welk moment die tijdelijke opname omslaat in een duurzame opname. Daarbij komt aan het enkele tijdsverloop geen doorslaggevende betekenis toe. Zodra de opname wordt geacht niet meer van tijdelijke, maar van duurzame aard te zijn kan de gezinsband alsnog verbreken zodra de ouder niet meer is belast met het gezag of niet meer voorziet in de kosten van opvoeding en verzorging. Deze toets acht de rechtbank niet onredelijk.
7. Allereerst is de vraag aan de orde of er sprake is van duurzame opname van eiser in het gezin van zijn grootouders. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze vraag bevestigend kan worden beantwoord. Daartoe wordt overwogen dat aan referent in 1991, na zijn vertrek naar Nederland geen verblijf werd toegestaan. Vanaf dat moment bestond er, naar objectieve maatstaven gemeten, geen reëel uitzicht op de overkomst van eiser naar Nederland. Voor referent viel niet te verwachten dat hij binnen afzienbare tijd over een geldige verblijfstitel zou kunnen beschikken. Referent heeft tussen 1991 en 1995 illegaal in Nederland verbleven. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat referent de intentie om eiser naar Nederland te laten komen in 1991 heeft moeten prijsgeven, zodat eiser vanaf 1991 duurzaam is opgenomen in het gezin van zijn grootouders.
8. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet is gebleken dat referent in de van belang zijnde periode nog belast is geweest met het gezag over eiser. Weliswaar beschikt referent over het juridische gezag over eiser, doch het gaat in dit verband met name om de feitelijke invulling van dit gezag. Daarvan is onvoldoende gebleken. Daartoe wordt overwogen dat referent tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat eiser gedurende de hele periode van scheiding door anderen is opgevoed, namelijk door zijn grootouders en tante en later door de huidige echtgenote van referent. Voorts heeft referent verklaard dat zijn huidige echtgenote de belangrijke beslissingen ten aanzien van eiser neemt. Het feit dat referent eiser enkele malen in Turkije heeft bezocht, maakt het voorgaande niet anders.
9. Evenmin is gebleken dat referent in de van belang zijnde periode heeft voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van eiser. Uit de door referent overgelegde bankafschriften en stortingsbewijzen kan niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van een wezenlijke financiële bijdrage, nu deze stukken met name betrekking hebben op de periode 1997-1998.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eiser is verbroken.
11. Een eenmaal verbroken gezinsband kan ingevolge verweerders beleid slechts worden hersteld als de ouder terugkeert naar het land van herkomst en het samenlevingsverband met het kind aldaar herstelt. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van.
12. Door eiser is subsidiair -eerst ter zitting- nog aangevoerd dat verweerder in de procedure van eisers broertje van een andere datum van verbreking van de feitelijke gezinsband uitgaat. Wat daar ook van zij, de rechtbank ziet geen aanleiding om dit subsidiaire standpunt van verweerder in de onderhavige procedure te betrekken.
13. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de vraag of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiser en de huidige echtgenote van referent, en of eiser op grond daarvan in aanmerking komt voor verblijf hier te lande, in de onderhavige procedure niet aan de orde kan zijn. Immers, eiser beoogt blijkens de aanvraag verblijf bij referent. Verblijf hier te lande bij de huidige echtgenote van referent was ten tijde van het bestreden besluit niet aan de orde.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat eiser geen aanspraak op toelating kon ontlenen aan het door verweerder gevoerde beleid inzake gezinshereniging.
15. Gesteld noch gebleken is dat eiser op grond van enig andere door verweerder gehanteerde beleidsregel, dan wel vanwege overige klemmende redenen van humanitaire aard, verblijf hier te lande dient te worden toegestaan.
16. Naar het oordeel van de rechtbank levert de weigering eiser een mvv te verlenen geen schending op van artikel 8 van het EVRM. Er is geen sprake van inmenging in eisers familie- of gezinsleven, aangezien het bestreden besluit er niet toe strekt eiser een verblijfsvergunning te ontnemen die hem tot het uitoefenen van het familie- of gezinsleven hier te lande in staat stelde. Niet is gebleken van dusdanig bijzondere feiten of omstandigheden dat uit het recht op respect voor familie- en gezinsleven de positieve verplichting voortvloeit om eiseres hier te lande verblijf toe te staan. In het onderhavige geval valt de afweging van het belang van verweerder bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid tegen het belang van eiser zich bij zin vader te voegen in het nadeel van eiser uit. Daarbij is in aanmerking genomen dat er geen objectieve belemmeringen bestaan het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Referent bezit zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit. Het beroep op artikel 8 van het EVRM kan daarom niet slagen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de relatie tussen eiser en de huidige echtgenote van referent ook in het kader van artikel 8 van het EVRM thans niet aan de orde kan zijn.
17. Niet is gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
18. De conclusie is derhalve dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
19. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
20. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2001, door
mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, rechter, in tegenwoordigheid van C.L. Rozenblad, griffier, die buiten staat is om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden op: 17 juli 2001