UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/24111 VRWET
Inzake: A, crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr.H.H.R. Bruggeman, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1975 en de Poolse nationaliteit te hebben.
2. Op 7 juni 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 7 juni 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding. Op 11 juni 2001 heeft de rechtbank een kennisgeving ingevolge artikel 94 Vw2000 van verweerder ontvangen.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 14 juni 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw2000 stelt verweerder de rechtbank uiterlijk op de derde dag na bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 58 en 59 Vw2000 hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Op grond van deze bepaling oordeelt de rechtbank dat de kennisgeving van verweerder van 8 juni 2001 buiten beschouwing kan blijven, nu de vreemdeling zelf op 7 juni 2001 beroep heeft ingediend.
3. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
4. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat het niet volledig beheersen van de Nederlandse taal van de vreemdeling in combinatie met de suggestieve vraagstelling van de verbalisanten ertoe geleid heeft dat de verklaring van de vreemdeling in het proces-verbaal van 7 juni 2001 niet correct is weergegeven. Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat in casu geen sprake is van bedreiging van de openbare orde zodat de maatregel van inbewaringstelling om die reden disproportioneel is aangewend.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit het proces-verbaal van staandehouding (de vreemdeling gebruikte bij het besturen van een auto in Nederland een pools rijbewijs en verklaarde reeds 2 jaar in Nederland te verblijven zonder dat een verblijfsdocument getoond kon worden) waren er voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren, zodat de verbalisant op grond van artikel 50, eerste lid, Vw2000 bevoegd was de vreemdeling staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Met betrekking tot de grief waarbij gesteld wordt dat het proces-verbaal van 7 juni 2001 onjuistheden bevat, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van voornoemd proces-verbaal. De vreemdeling is vervolgens opgehouden voor verhoor aangezien na vaststelling van zijn identiteit bleek dat de vreemdeling hier te lande geen rechtmatig verblijf heeft, dan wel niet onmiddellijk bleek dat hij rechtmatig verblijf heeft. Niet gebleken is dat de vreemdeling langer is opgehouden dan de maximumtermijn van zes uren als vermeld in artikel 50, derde lid, Vw2000.
6. Omtrent de vraag of de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft overweegt de rechtbank als volgt.
Gesteld noch gebleken is dat de vreemdeling rechtmatig verblijf claimt anders dan op grond van verblijf gedurende de zogenaamde vrije termijn genoemd in artikel 8, aanhef en onder i, van de Vw2000. Ingevolge artikel 12, lid 1, van de Vw2000 is het aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, toegestaan in Nederland te verblijven, gedurende een bij het Vreemdelingenbesluit 2000 (VB2000) te bepalen termijn, mits voldaan is aan in artikel 12 van de Vw2000 nader genoemde eisen. Bedoelde termijn is voor niet visumplichtige vreemdelingen - zoals blijkens de vermelding in bijlage 2 van het Voorschrift Vreemdelingen voor Polen - die voor een verblijf van niet langer dan drie maanden naar Nederland zijn gekomen: drie maanden.
Ingevolge hoofdstuk A2/9.8.2 VC2000 geldt voor de berekening van de termijn van drie maanden, dat het verblijf in de vrije termijn ten hoogste drie maanden bedraagt binnen een tijdvak van zes maanden. Daarbij is voorts vermeld dat perioden van voorafgaand (legaal of illegaal) verblijf binnen dit tijdvak worden meegerekend. Door deze regel wordt volgens het beleid voorkomen dat vreemdelingen voor verblijf in de vrije termijn in aanmerking zouden kunnen blijven komen door zich steeds aan het einde van een periode van drie maanden naar het buitenland te begeven om daarna onmiddellijk of korte tijd weer voor een nieuwe termijn van drie maanden naar Nederland terug te keren. Gesteld noch gebleken is dat dit beleid onredelijk is.
De door de gemachtigde van de vreemdeling overgelegde busticket van een reis van Amsterdam naar Polen visa versa maakt aannemelijk dat de vreemdeling medio mei 2001 in Polen is geweest, zodat hij op 7 juni, zijnde de dag van de inbewaringstelling, nog niet langer dan drie maanden in Nederland verbleef. Uit die ticket is evenwel tevens af te leiden dat de vreemdeling vóór medio mei 2001 ook al in Nederland verbleef. Gesteld noch gebleken is wanneer dat verblijf is begonnen. Thans is dan ook niet vast te stellen of de periode van verblijf van de vreemdeling, gerekend over een tijdvak van 6 maanden voor 7 juni, een totale duur van drie maanden niet overschrijdt. Nu dit niet kan worden vastgesteld kan niet worden geoordeeld dat de vreemdeling rechtmatig verblijf hield op 7 juni 2001 als bedoeld in artikel 3.3 lid 1, onder c, VB2000.
De rechtbank laat daarbij onbeantwoord de vraag of er voorts onrechtmatig verblijf aanwezig is voor de vreemdeling wegens een niet nagekomen meldingplicht als bedoeld in artikel 4.42 VB2000 omdat hij arbeid is gaan verrichten. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de vreemdeling blijkens het proces-verbaal van 7 juni 2001, nr. 2001151619-2 van hoofdagent Baalman verklaarde dat hij bezig was met een klusje voor een kennis.
Gesteld noch gebleken is dat de vreemdeling bezwaar heeft gemaakt bij verweerder tegen de behandeling als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf. Gelet op het vorenstaand overwogene heeft verweerder terecht geoordeeld dat de vreemdeling op 7 juni 2001 niet rechtmatig in Nederland verbleef.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf en heeft zich niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.47 VB2000 gemeld bij de korpschef van het regionale politiekorps. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. Derhalve bestaat er geen aanleiding een lichter middel toe te passen. Dat de vreemdeling in het bezit is van een Pools paspoort leidt niet tot een ander oordeel.
8. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat, temeer nu inmiddels het paspoort van de vreemdeling beschikbaar is gekomen.
9. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
10. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
11. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.A. Dirks en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2001, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier.
afschrift verzonden op: 21 juni 2001