ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6141

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/25831
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige toegang tot woning van vreemdeling en gevolgen voor bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 juni 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling. De vreemdeling was op 14 juni 2001 door politieagenten in zijn woning aangehouden, nadat deze zich hadden gelegitimeerd. Echter, de agenten hebben niet voorafgaand aan het binnentreden het doel van hun komst medegedeeld, zoals vereist door artikel 1 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). De rechtbank oordeelt dat de stelling van de gemachtigde van de verweerder, dat de mededeling van het doel van het binnentreden voorafgaand aan de toegang tot de woning was gedaan, niet kan worden aangenomen, omdat de dossierstukken hier geen bewijs voor leveren. De rechtbank concludeert dat de toegang tot de woning onrechtmatig was, wat ook de daaropvolgende staandehouding en inbewaringstelling onrechtmatig maakt.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en heft de maatregel van bewaring op. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor het binnentreden van woningen door de politie en de gevolgen van het niet naleven van deze vereisten voor de rechtmatigheid van bewaring. De rechtbank wijst erop dat tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat bij de Raad van State, binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Assen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/25831 VRONTN A R03 G05 S4
uitspraak: 25 juni 2001
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1974 te Nigeria,
nationaliteit Nigeriaanse,
IND dossiernummer: 0106.15.4010
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel.
P R O C E S V E R L O O P
Namens de Staatssecretaris van Justitie is de rechtbank op 18 juni 2001 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het besluit van 14 juni 2001 tot oplegging van de maatregel van bewaring, tegen welk besluit de vreemdeling geen beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door de vreemdeling ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
De vreemdeling is, bijgestaan door mr. A.C. de Klerk, advocaat te Amsterdam, op 25 juni 2001 ter zitting gehoord. Ter zitting was een tolk in de Engelse taal aanwezig.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is de heer P. van Dam, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, verschenen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht de bewaring niet op te heffen.
R E C H T S O V E R W E G I N G E N
Op 31 mei 2001 ontving de Vreemdelingendienst van de regiopolitie Amsterdam - Amstelland via de afdeling Projectontwikkeling en Advies van dit politiekorps de tip dat op een met name genoemd adres in Amsterdam een illegale vreemdeling zou wonen. Uit onderzoek in de vreemdelingenregistratie van de Vreemdelingendienst bleek vervolgens dat de betreffende - bovengenoemde - vreemdeling onrechtmatig in Nederland verbleef. Naar aanleiding hiervan zijn op 14 juni 2001 twee agenten van voornoemd politiekorps naar het adres van de vreemdeling gegaan, waarna de vreemdeling in zijn woning is staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 en vervolgens op grond van het derde lid van dit artikel is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor.
Bij besluit van 14 juni 2001 heeft verweerder met het oog op de uitzetting van de vreemdeling de maatregel van bewaring opgelegd, nu naar het oordeel van verweerder de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en het belang van de openbare orde deze maatregel vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000). Eveneens op 14 juni 2001 heeft de vreemdeling een vergunning tot verblijf op reguliere gronden en voor bepaalde tijd aangevraagd. In verband hiermee heeft verweerder de maatregel van bewaring bij besluit van 21 juni 2001 met ingang van 21 juni 2001 voortgezet op grond van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000.
Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de maatregel van bewaring niet wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, nu verweerder inmiddels heeft bepaald dat niet tot uitzetting zal worden overgegaan tot op voornoemde aanvraag is beslist en aangezien er geen gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan het vreemdelingentoezicht zal onttrekken. Om die reden is namens de vreemdeling verzocht de bewaring op te heffen.
De gemachtigde van verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten, zodat de bewaring niet op die grond onrechtmatig is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de dossierstukken blijkt dat de betrokken politieagenten met toestemming van de vreemdeling diens woning zijn binnengetreden, na zich eerst te hebben gelegitimeerd. Uit de dossierstukken blijkt niet dat de agenten, conform het vereiste zoals omschreven in artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi), alvorens de woning binnen te treden mededeling hebben gedaan van het doel van het binnentreden. Daarentegen wordt wel in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal (nr.2001158579-2) vermeld dat de mededeling van het doel van het binnentreden in de woning van de vreemdeling is gedaan. De rechtbank volgt de gemachtigde van verweerder niet in zijn stelling ter zitting dat moet worden aangenomen dat voornoemde mededeling eveneens voorafgaand aan het binnentreden is gedaan, nu de dossierstukken geen enkel aanknopingspunt bieden welke deze stelling kunnen onderbouwen. Voorts overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat zich ten tijde van het binnentreden een situatie voordeed in de zin van artikel 1, tweede lid, Awbi zodat moet worden aangenomen dat het vereiste van het vooraf mededelen van het doel van het binnentreden in casu onverminderd van toepassing was.
Nu gezien het vorenstaande de betrokken agenten zich op onrechtmatige wijze toegang hebben verschaft tot de woning van de vreemdeling, acht de rechtbank de daaropvolgende staandehouding en inbewaringstelling eveneens onrechtmatig.
Aangezien het beroep reeds op grond van vorenstaande overwegingen gegrond dient te worden verklaard laat de rechtbank hetgeen overigens door partijen is aangevoerd onbesproken.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad. 710,-- onder aanwijzing van de Staat de Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, voor partijen hoger beroep open. Bij het beroepschrift dient een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van de uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113 2500 BC `s-Gravenhage.
Aldus gewezen door mr. B.I. Klaassens, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Brontsema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2001.
----------------
Afschrift verzonden: 2 juli 2001