ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6120

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/62295
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J. Agema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling van Afghaanse en Azerbeidzjaanse nationaliteit met vrees voor vervolging

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar met respectievelijk de Afghaanse en Azerbeidzjaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen om toelating als vluchteling. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet gehoord zijn naar aanleiding van hun bezwaarschrift, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank oordeelt dat er gegronde redenen zijn om te vrezen voor vervolging, gezien de achtergrond van eiser als lid van de Hazara bevolkingsgroep en zijn eerdere activiteiten tegen de Taliban. De rechtbank heeft ook twijfels over de mogelijkheid voor eisers om zich in Azerbeidzjan te vestigen, gezien het gebrek aan onderzoek naar de nationaliteit van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de eerdere beschikkingen van de staatssecretaris van Justitie en draagt de staatssecretaris op nieuwe beschikkingen te geven met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers. De uitspraak is gedaan op 22 juni 2001.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/62295 VRWET Z VR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1963,
B,
geboren op [...] 1971,
verblijvende te C,
van respectievelijk Afghaanse en Azerbajdzjaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9907.27.8120,
eisers,
gemachtigde: mr. T. Pondaag, advocaat te Wageningen;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 28 juli 1999 hebben eisers, mede ten behoeve van hun minderjarig kind, een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikkingen van 14 januari 2000, bekend gemaakt op 21 januari 2000, heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eisers geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
1.2 Eisers hebben daartegen bij brief van 17 februari 2000 bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 juni 2000 heeft verweerder aan eisers bericht dat uitzetting hangende bezwaar niet achterwege zou worden gelaten. Eiser heeft op 4 juli 2000 bij de president van de rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij beschikkingen van 11 augustus 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 7 september 2000 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikkingen. Eiseres heeft op dezelfde datum bij de president van de rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers gezonden en hen in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 30 mei 2001. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in werking getreden. Ingevolge artikel 122 van deze wet is de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40, verder Vw) ingetrokken.
Met betrekking tot de wijze van behandeling van het beroep en de rechtsgevolgen van het instellen van beroep overweegt de rechtbank dat het beroep is ingesteld voor 1 april 2001. Er valt geen overgangsrechtelijke bepaling aan te wijzen op grond waarvan het beroep zou moeten worden aangemerkt als een beroep op grond van de Vw2000. In dit verband merkt de rechtbank op dat het voor beroepen geldende overgangsrechtelijk artikel 119 Vw2000, gelet op de tekst daarvan, alleen betrekking heeft op beroepen, ingesteld na deze datum. Daarvoor gelden bijzondere bepalingen, evenwel niet voor een beroep als hier aan de orde. In verband met het voorgaande moet worden geoordeeld dat op de behandeling van het beroep de artikelen 33c tot en met 33f Vw van toepassing blijven. Gelet op de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever, zullen met inachtneming van artikel 83 Vw2000 bij de beoordeling van het beroep, voor zover aanwezig, nieuwe feiten en omstandigheden worden betrokken.
Uit het vorenstaande volgt tevens dat het geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold voor 1 april 2001.
2.3 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.4 Eisers hebben ter ondersteuning van hun aanvragen, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en behoort tot de bevolkingsgroep der Hazara. Hij is shi'itisch moslim. Tussen 1981 en 1992 was eiser lid van de DVPA. Eiser werkte tot 1988 als rechercheur bij de politie in Herat.
Hij studeerde in 1984-1985 en in 1988-1995 in de voormalige Sowjet-Unie. In 1992 is hij aldaar gehuwd met eiseres, van Azerbajdzjaanse nationaliteit.
In 1995 keerde eiser tezamen met eiseres terug naar Afghanistan. Zij verbleven gedurende zes maanden in Ghale Now. Eiser vervaardigde in die periode gesigneerde spotprenten over de Taliban. Deze werden in het dorp opgehangen. Eisers broer en oom waren lid van de Hezb-e Wahdat.
Eisers vertrokken in het najaar van 1995 naar Mazar-e-Sharif, waar zij in een woning van de tante van eiser verbleven. In juli/augustus 1998 viel de Taliban Mazar-e-Sharif binnen. Twee maanden nadien hoorde eiser van een buurman dat een auto van de Taliban bij zijn woning stond. Eiser heeft dit geverifieerd en is niet teruggekeerd naar het huis. Een dag later hebben eisers Mazar-e-Sharif verlaten. Zij verbleven drie maanden in een dorp nabij Balkh. Via Deg Berendj zijn eisers naar Kabul gereisd. Op 15 juni 1999 hebben zij het land van herkomst verlaten.
2.5 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat de vrees voor vervolging van eiser in verband met zijn verleden is gebaseerd op vermoedens. Vervolging van voormalig communisten alleen op grond van een communistisch verleden is onwaarschijnlijk. Slechts leden van de voormalige partijtop en degenen die zich in woord en daad hebben verzet tegen de Taliban, lopen een risico te worden vervolgd. Van eiser is niet gebleken dat hij zich recentelijk heeft geprofileerd als tegenstander. Zijn activiteiten voor de DVPA waren slechts van ondersteunende aard.
De werkzaamheden als politieofficier vonden plaats lang voordat de Taliban aan de macht kwam. Niet aannemelijk is dat eiser deswege vervolging te vrezen heeft. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de Taliban van het arbeidsverleden van eiser op de hoogte zijn.
De vrees voor vervolging wegens studie in de voormalige USSR en zijn huwelijk met eiseres is gebaseerd op vermoedens. In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 3 november 1998 wordt gemeld dat personen met een dergelijke achtergrond worden aangeduid als personen die beschuldigd kunnen worden van on-islamitisch gedrag. Het behoren tot een of meer van deze categorieën is geen vervolgingsgrond voor de Taliban. Het ongemoeid laten van eiser vanaf 1995 lijkt er op te duiden dat voor eisers persoon geen verscherpte aandacht bestond.
Niet is gebleken dat de Taliban op de hoogte zijn van de oppositionele activiteiten van eiser in 1995. Eiser heeft zijn geboortedorp, waar hij deze activiteiten ontplooide, niet gemeden. Hij kon in december 1998 ongehinderd naar dit dorp terugkeren, zijn huis verkopen en er enige maanden blijven. Inmiddels viel het dorp wel onder bewind van de Taliban.
Hazara's worden niet louter vanwege hun etniciteit vervolgd. Bovendien heeft eiser wegens zijn afkomst geen concrete problemen ondervonden.
Niet aannemelijk is gemaakt dat eiser door de Taliban wordt gezocht. Wat de reden is van het bezoek en de huiszoeking in Mazar-e-Sharif is niet gebleken. De woning waar eiser verbleef behoorde toe aan een familielid. Eiser verbleef derhalve op een voor de hand liggende plaats. Eiser kon zonder problemen, ondanks strenge controles vervolgens Mazar-e-Sharif verlaten.
Eiseres heeft ingevolge de nationaliteitswetgeving in het land van herkomst haar Azerbajdzjaanse nationaliteit niet verloren. Zij kan zich met eiser en hun minderjarig kind in Azerbajdzjan vestigen. Het is aan eisers aan te tonen dat dit niet het geval is. Eiser heeft in Azerbajdzjan nimmer problemen ondervonden, wegens zijn nationaliteit. Azerbajdzjan is bovendien partij bij het Vluchtelingenverdrag. Er blijven naar schatting 10.000 Afghanen die niet worden gerefouleerd.
Eiseres heeft een van haar echtgenoot afhankelijk vluchtrelaas. Eiseres heeft in haar land van herkomst geen gegronde reden te vrezen voor vervolging.
Eisers zijn niet gehoord omdat hiertoe, gelet op het bepaalde in artikel 32, tweede lid, Vw, geen wettelijke verplichting bestond en dit evenmin op grond van de zorgvuldigheid was vereist.
2.6 Eisers stellen zich op het standpunt dat zij hebben te vrezen voor vervolging. Eiser is shi'itisch Hazara, was lid van de DVPA, heeft tijdens het Najibullah-regime als politiefunctionaris gewerkt, heeft gedurende lange tijd in de voormalige USSR gestudeerd en is gehuwd met een vrouw uit de voormalige USSR. Eiser heeft in 1995 manifest oppositionele activiteiten ontplooid. Al deze feiten zijn voldoende om in de verscherpte belangstelling te staan van de Taliban.
Eiser heeft hiermee zowel expliciet als impliciet stelling genomen tegen de islam.
Eiseres heeft op 5 juli 2000 een verzoek ingediend bij de Azerbajdzjaanse ambassade in Bonn om verstrekking van een Azerbajdzjaans paspoort. Zij heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij geen paspoort zal verkrijgen omdat zij met een Afghaanse man is gehuwd, zij in Afghanistan heeft gewoond en van daaruit naar Nederland is gereisd. Er is geen zicht op verblijf of vestiging in Azerbajdzjan.
Ten onrechte zijn eisers niet gehoord naar aanleiding van hun bezwaarschrift. Er is geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar.
2.7 De rechtbank deelt niet het standpunt van verweerder dat eisers niet behoefden te worden gehoord omdat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat voor vervolging c.q. dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Verweerder heeft zich overigens ten aanzien van eiseres voor wat betreft de hoorplicht ten onrechte beroepen op artikel 32, tweede lid, Vw. Aan eiseres is immers eerst terzake van de bestreden beschikking meegedeeld dat zij de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mag afwachten. Verweerder had ten aanzien van eiseres derhalve slechts van horen kunnen afzien op grond van het bepaalde in artikel 7:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank is van oordeel dat eisers hadden moeten worden gehoord naar aanleiding van hun bezwaar. Daartoe is het navolgende redengevend.
Eisers relaas bevat elementen welke moeten leiden tot de conclusie dat hij tot een aantal, zowel in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 9 mei 2000 als in de werkinstructie nr. 220 van verweerder, genoemde risicocategorieën behoort. Immers, eiser behoort tot de bevolkingsgroep der Hazara, hij is shi'iet, communist, eiser studeerde langdurig in de voormalige Sowjet-Unie, hij huwde een vrouw uit de voormalige Sowjet-Unie, eiser heeft in 1995 door hem ondertekende spotprenten vervaardigd gericht tegen de Taliban en eisers oom en broer waren lid van de Hezb-e Wahdat.
De rechtbank is reeds op grond hiervan van oordeel dat niet gezegd kan worden dat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat voor vervolging dan wel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
De rechtbank is er voorts niet van overtuigd dat eisers zich in Azerbajdzjan kunnen vestigen nu er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de nationaliteit van eiseres. Immers, eiseres mag dan op grond van de Azerbajdzjaanse wetgeving door haar huwelijk haar nationaliteit niet hebben verloren, deze wetgeving geeft tevens wel aan dat dubbele nationaliteit niet mogelijk is. Verweerder heeft, ook ter zitting, niet kunnen aangegeven wat daarvan ten aanzien van eiseres de consequenties zijn. Dit klemt te meer daar eiseres dan wel niet heeft aangetoond de Azerbajdzjaanse nationaliteit te hebben verloren, doch uit haar contacten met de Azerbajdzjaanse ambassade in Bonn blijkt ook niet onomstotelijk dat zij nog wel over deze nationaliteit beschikt.
Het bezwaar van eiseres is op grond van het voorgaande niet kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 7:3 Awb.
2.8 Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de totstandkoming van de bestreden beschikkingen zich niet verdraagt met het bepaalde in de artikelen 32 Vw en 7:2 Awb. De bestreden beschikkingen dienen daarom te worden vernietigd.
2.9 De rechtbank ziet in verband met het vorenoverwogene verweerder, onder toepassing van artikel 8:74, eerste lid, en artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de proceskosten en te bepalen dat het betaalde griffierecht aan eiser dient te worden vergoed.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikkingen van 11 augustus 2000;
- draagt verweerder op nieuwe beschikkingen te geven met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht ad. f. 50,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ad. f. 1.420,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr.F.J. Agema en in tegenwoordigheid van mr. T.H.G. Schuringa als griffier in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2001
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 22 JUNI 2001