ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6119

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/8385
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J. Agema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voorwaardelijke vergunning tot verblijf aan Afghaanse asielzoekster wegens manifest bedrog

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de weigering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om aan eiseres, een Afghaanse vrouw, een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) te verlenen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, maar de IND weigerde deze op basis van de stelling dat eiseres onjuiste verklaringen had afgelegd over haar reis naar Nederland en de verblijfplaats van haar echtgenoot in Duitsland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiseres niet zonder meer als ongeloofwaardig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat, indien de juiste gegevens bekend waren geweest, er een reële mogelijkheid zou zijn geweest dat eiseres in aanmerking zou komen voor verblijfsaanvaarding.

De rechtbank heeft de procedure en de eerdere beslissingen van de IND kritisch beoordeeld. Eiseres had in haar beroep aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de asielaanvraag van haar echtgenoot in Duitsland en dat zij door de reisagent was opgedragen om onjuiste informatie te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat de onjuiste verklaringen van eiseres niet als manifest bedrog konden worden gekwalificeerd, omdat deze niet voldoende bewijs leverden dat zij opzettelijk de Nederlandse autoriteiten had misleid. De rechtbank vernietigde de beslissing van de IND en verklaarde het beroep gegrond voor zover het betrekking had op de weigering van de vvtv.

De rechtbank heeft de IND opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht en de proceskosten van eiseres diende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/8385 VRWET Z VR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1976,
verblijvende te B,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9807.30.8057,
eiseres,
gemachtigde: mr. D. de Vries , advocaat te Dokkum;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. N.B. de Neef, te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 2 augustus 1998 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 11 augustus 1999, bekendgemaakt op 24 augustus 1999, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Evenmin is aan eiseres een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend.
1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 augustus 1999 bezwaar gemaakt. Eiseres heeft op 24 augustus 1999 aan de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Eiseres heeft op 9 augustus 2000 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Bij beschikking van 30 augustus 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen deze beschikking.
1.3 Bij brief van 31 oktober 2000 heeft eisers het beroepschrift inhoudelijk aangevuld.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 30 mei 2001 . Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 VERWEGINGEN
2.1Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000; Stb. 2000, 495), zoals nadien gewijzigd, in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40, hierna aangeduid als de Vw) ingetrokken.
In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden van 30 augustus 2000 in rechte stand kan houden. Behoudens eventuele toepassing van artikel 83 van de Vw 2000 zal getoetst worden aan het ten tijde van deze beschikking geldende recht.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvragen, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Eiseres behoort tot de bevolkingsgroep der Tadzjieken. Zij is afkomstig uit Herat. In 1991 is eiseres gehuwd. De echtgenoot van eiseres is eind 1996/begin 1997 gearresteerd door de Taliban in verband met zijn activiteiten voor de Hezb e Wahdat. De Taliban heeft op de dag van de arrestatie de woning waar eiseres en haar echtgenoot woonden doorzocht. Eiseresses echtgenoot is rond 13 mei 1998 ontsnapt door middel van omkoping. Twee dagen nadien heeft eiseres, tezamen met haar echtgenoot en kind, het land van herkomst verlaten.
Eiseres heeft nimmer persoonlijke problemen ondervonden in Afghanistan.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig zijn. Uit dactyloscopisch onderzoek is gebleken dat de echtgenoot van eiseres op 18 augustus 1997 asiel heeft gevraagd in Duitsland. De verklaringen van eiseres zijn hiermee in strijd. Zij heeft doelbewust de Nederlandse autoriteiten misleid met het doel verblijf in Nederland te krijgen. Hieraan doet niet af de verklaring van eiseres dat de reisagent haar heeft opgedragen in strijd met de waarheid te verklaren. Getwijfeld wordt aan de identiteit van eiseres, nu zij deze ontleent aan die van haar echtgenoot die zich in Duitsland en Nederland van verschillende namen heeft bediend.
Ongeloofwaardig is voorts de verklaring van eiseres dat zij bij toeval haar echtgenoot bij aankomst in Nederland heeft ontmoet. Getwijfeld wordt aan de verklaring van eiseres dat zij rechtstreeks naar Nederland is gereisd. Zij heeft haar reisverhaal niet met documenten, details of ander bewijs onderbouwd. Zij heeft daarmee een onderzoek naar een eventueel verblijf in een veilig derde land gefrustreerd.
Nu eiseres haar relaas baseert op problemen die haar echtgenoot zou hebben ondervonden in het land van herkomst, terwijl hij in de betreffende periode voornamelijk in Duitsland verbleef, wordt aan de verklaringen geen geloof gehecht.
De achterstelling van vrouwen in Afghanistan is niet zodanig dat moet worden geconcludeerd dat iedere vrouw aan vervolging bloot staat. Een beroep op de algemene situatie in dat verband is niet toereikend voor een gegrond beroep op vluchtelingschap.
Er is sprake van manifest bedrog van de zijde van eiseres, hetgeen een contra-indicatie vormt voor verlening van een (voorwaardelijke) vergunning tot verblijf.
2.5 Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij nimmer heeft geweten dat haar echtgenoot asiel in Duitsland heeft aangevraagd. Zij verkeerde steeds in de veronderstelling dat hij gedetineerd was. De reisagent heeft eiseres opgedragen te verklaren dat zij tezamen met haar echtgenoot was gereisd. In redelijkheid kan van eiseres niet worden verlangd haar reis, gelet op de wijze waarop deze plaatsvond, nader te onderbouwen. Eiseres heeft nimmer in Duitsland verbleven. Nederland is derhalve verantwoordelijk voor de behandeling van haar aanvraag. Zij heeft niet doelbewust de Nederlandse autoriteiten willen misleiden. Verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor de ondervonden problemen. Eiseres heeft vernomen dat haar vader is gedood en dat haar broers door de Taliban zijn meegenomen.
Eiseres behoort tot de Tadzjiekse bevolkingsgroep. Tezamen met de reeds ondervonden problemen is er sprake van een cumulatie van factoren. Vrouwen worden in Afghanistan door het verbod om te werken ernstig in hun bestaansmogelijkheden beknot.
Ten onrechte is geen vvtv verleend. Eiseres wijst op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 18 januari 2000, JV 2000, 85. Ten onrechte is eiseres op haar bezwaar niet gehoord.
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging. Zij heeft een volledig van haar echtgenoot afhankelijk asielrelaas. Er is geen sprake geweest van op haar persoonlijk gerichte daden van vervolging. Voorts beroept zij zich op de algemene situatie van Tadzjiekse vrouwen in Afghanistan. Deze omstandigheid kan evenmin leiden tot het oordeel dat er sprake is van vluchtelingschap. Niet is gebleken dat vrouwen in Afghanistan in het algemeen in een onhoudbare situatie verkeren dan wel dat er sprake is van vervolging in verband met het vrouw-zijn. Ook overigens is niet gebleken van op eiseres persoonlijk gerichte daden van vervolging.
Gezien het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating als vluchteling.
2.8 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.9 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.7 is overwogen, is niet aannemelijk dat eiseres bij gedwongen verwijdering naar Afghanistan een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bescherming beoogt te bieden, zodat eiseres aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen kan ontlenen.
2.10 Evenmin is aannemelijk dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die eiseres aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf.
2.11 Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eiseres een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen.
2.12 Ingevolge artikel 12b, eerste lid, Vw kan verweerder een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verlenen aan een vreemdeling die zich in Nederland bevindt en een aanvraag om toelating heeft ingediend, indien naar het oordeel van verweerder gedwongen verwijdering naar het land van herkomst van bijzondere hardheid voor de vreemdeling zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Niet in geschil is dat verweerder ten tijde van de bestreden beschikking een vvtv-beleid voerde ten aanzien van afgewezen Afghaanse asielzoekers. Thans ligt de vraag voor of verweerder ten tijde van het bestreden besluit terecht aan eiseres een vvtv heeft onthouden op grond van de contra-indicatie manifest bedrog.
In het schrijven van de Staatssecretaris van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 18 december 1997, TK 1997-1998, 19.637, nr. 308 (de zogenoemde 'indicatorenbrief') heeft verweerder uiteengezet dat een vvtv kan worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend, waaronder manifest bedrog. Verweerder stelt in dit schrijven dat onder manifest bedrog dient te worden verstaan "het doelbewust misleiden van de Nederlandse autoriteiten door een vreemdeling teneinde te bewerkstelligen dat betrokkene verblijf wordt toegestaan, terwijl zulks bij bekendheid van de juiste gegevens niet het geval zou zijn."
Verweerder heeft terzake van de behandeling van de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtseenheidskamer (REK) van deze rechtbank van 8 juli 1999 (Awb 99/2276, JV 1999/180) een nadere invulling gegeven van bovengemeld criterium in de indicatorenbrief: "Onder "manifest bedrog" moet worden verstaan de verstrekking van onjuiste gegevens met betrekking tot de nationaliteit, onjuiste gegevens met betrekking tot de identiteit (waardoor bijvoorbeeld onderzoek naar verblijf in een derde land onmogelijk is gemaakt), alsmede onjuiste gegevens die onderzoek naar contra-indicaties belemmeren. Van belang is of bij de verstrekking van de juiste gegevens de reële mogelijkheid zou hebben bestaan dat niet tot verblijfsaanvaarding zou zijn overgegaan. (..) Bij de laatste categorie zou gedacht kunnen worden aan onjuiste mededelingen die beogen te verhullen dat sprake is geweest van (..) onjuiste gegevens, anders dan door het verschaffen van een niet juiste identiteit, die onderzoek naar een verblijf in een derde land frustreren."
Deze uitleg van het begrip "manifest bedrog" heeft de REK, blijkens de hiervoor genoemde uitspraak, niet kennelijk onredelijk geacht.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de onjuiste verklaringen van eiseres met betrekking tot het gezamenlijk vertrek en de gezamenlijke reis met haar echtgenoot uit het land van herkomst, alsmede het verzwegen verblijf van haar echtgenoot in Duitsland niet kan worden aangemerkt als manifest bedrog in de hierboven aangehaalde zin.
Vastgesteld kan worden dat eiseres verweerder in eerste instantie op twee punten onjuiste gegevens heeft verstrekt. Eiseres heeft onjuist verklaard over haar reis tezamen met haar echtgenoot. Voorts heeft zij onjuiste inlichtingen gegeven omtrent de verblijfplaats van haar echtgenoot vanaf 18 augustus 1997.
De rechtbank is anders dan verweerder van oordeel dat hieruit niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt met betrekking tot haar nationaliteit, haar identiteit danwel gegevens die onderzoek naar verblijf in een derde land frustreren.
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de nationaliteit van eiseres niet in geding is. Met betrekking tot de identiteit overweegt de rechtbank dat de onjuiste verklaringen van de echtgenoot van eiseres in Duitsland niet aan eiseres kunnen worden tegengeworpen. Eiseres heeft weliswaar verzwegen dat haar echtgenoot in Duitsland heeft verbleven, doch heeft verklaard hiervan niet op de hoogte te zijn geweest. De rechtbank acht dit niet onaannemelijk. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het verblijf in Duitsland van de echtgenoot van eiseres niet impliceert dat eiseres daarmee onderzoek naar een verblijf van haarzelf in een derde land heeft gefrustreerd. Immers, na dactyloscopisch onderzoek door verweerder is niet gebleken dat eiseres gelijk haar echtgenoot eveneens in Duitsland verblijf heeft gehad. Eiseres heeft derhalve geen gegevens achtergehouden om te verhullen dat Duitsland danwel een ander land verantwoordelijk was voor de behandeling van haar asielaanvraag.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat de contra-indicatie 'manifest bedrog' niet zou zijn tegengeworpen indien eiseres juiste verklaringen had afgelegd omtrent het feit dat zij alleen met haar zoon naar Nederland zou zijn gereisd. Bij bekendheid met de juiste gegevens zou naar het oordeel van de rechtbank dan ook de reële mogelijkheid hebben bestaan dat tot verblijfsaanvaarding van eiseres zou zijn overgegaan.
Aangezien verweerder ten aanzien van de weigering eiseres een vvtv te verlenen geen andere contra-indicatie(s) heeft tegengeworpen, volgt uit het vorenoverwogene dat het jegens eiseres genomen besluit van 30 augustus 2000 niet in stand kan blijven en wegens de ondeugdelijke motivering ervan dient te worden vernietigd.
Het beroep is derhalve gegrond.
2.13 Gezien het voorgaande bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht wordt vergoed door de Staat der Nederlanden.
2.14 Tevens bestaat aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op de weigering tot verlening van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf;
- vernietigt de beschikking 30 augustus 2000 in zoverre;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad f. 50,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad f. 1.420,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.J. Agema en in tegenwoordigheid van mr. T.H.G. Schuringa als griffier in het openbaar uitgesproken op 17 JULI 2001.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 17JULI 2001