UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zittinghoudende te Haarlem
Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01/21071 VRONTN D
inzake: A, geboren op [...] 1980, van Sri Lankaanse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Oostereiland te Hoorn, hierna te noemen: de vreemdeling.
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder,
Zitting: 5 juni 2001.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M. Bouman.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 26 november 2000 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Bij uitspraken van 4 januari 2001 en 17 april 2001 met kenmerken AWB 00/74260 VRONTO J en AWB 01/13536 VRONTN D heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats Haarlem een eerder beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw ongegrond verklaard.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 96, eerste lid, Vw van 21 mei 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming zonder dat de vreemdeling beroep tegen de maatregel heeft ingesteld.
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of voortduring van de jegens de vreemdeling ten uitvoer gelegde vrijheidsontnemende maatregel nog immer gerechtvaardigd te achten is.
2.2 De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van het volgende.
Op 30 januari 2001 is de vreemdeling gepresenteerd bij de Sri Lankaanse autoriteiten. Het onderzoek naar de afgifte van een laissez-passer loopt nog. Uit de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vreemdeling weigert verdere informatie te verschaffen omtrent zijn identiteit en nationaliteit.
Op 26 maart 2001 heeft de vreemdeling een asielaanvraag ingediend. Op 28 maart 2001 heeft verweerder op deze aanvraag afwijzend beslist.
Bij schrijven van 17 mei 2001 heeft de gemachtigde van de vreemdeling mededeling gedaan van de wens van de vreemdeling tot indiening van een tweede asielverzoek.
2.3 Namens de vreemdeling is aangevoerd dat, nu de vreemdeling thans meer dan zes maanden in bewaring verblijft, verweerder met grote voortvarendheid een beslissing dient te nemen op het tweede asielverzoek van de vreemdeling. Aangezien de vreemdeling reeds op 17 mei 2001 heeft aangegeven een tweede asielverzoek te willen doen en er thans nog geen sprake is van enige reactie van verweerder op dit verzoek, kan naar het oordeel van de gemachtigde niet worden gesproken van voldoende voortvarendheid van de zijde van verweerder. Voorts wijst de gemachtigde van de vreemdeling erop dat de vreemdeling na indiening van zijn tweede asielverzoek ingevolge A5 onder 2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) teruggeplaatst had moeten worden in het Aanmeldcentrum Schiphol (AC Schiphol) zodat aldaar binnen 48 procesuren beslist kon worden op de aanvraag van de vreemdeling. Nu dit niet is gebeurd, dient de bewaring te worden opgeheven. Tenslotte stelt de vreemdeling dat de maatregel zou moeten worden opgeheven nu op voorhand duidelijk is dat zijn asielaanvraag zich niet leent voor AC-afdoening nu er nader onderzoek nodig is.
2.4 Van de zijde van verweerder is aangevoerd dat de wet geen termijn voorschrijft om te beslissen op een dergelijk tweede asielverzoek. Volgens verweerder is sinds 17 mei 2001 nog niet zoveel tijd verstreken dat gesproken zou kunnen worden van onvoldoende voortvarend handelen. Voorts is namens verweerder gesteld dat uit A5/2.2 Vc niet kan worden afgeleid dat de vreemdeling, ter afhandeling van het tweede asielverzoek, opnieuw in het AC moet worden geplaatst, doch slechts dat het eerste en het nader gehoor door AC-medewerkers worden afgenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.5 In A5/2.2.3.1. Vc is het volgende opgenomen: "Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asielaanvraag is, dan kan de maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet op de oorspronkelijke weigering van toegang worden gebaseerd voorzover deze immer nog in stand is. Deze tweede of volgende asielaanvragen worden doorgaans in het Aanmeldcentrum Schiphol afgedaan. De termijnen en procedureregels van het Aanmeldcentrum Schiphol, die gelden voor een eerste asielaanvraag, zijn dan ook niet van toepassing bij tweede of volgende asielaanvragen. Hoewel er geen bijzondere termijnen gelden voor de behandeling van de aanvraag zal steeds een afweging gemaakt moeten worden tussen de belangen van de overheid en die van de vreemdeling. Wel dient de noodzakelijke voortvarendheid betracht te worden."
2.6 Het standpunt van de vreemdeling dat hij in het kader van zijn tweede asielaanvraag in het AC Schiphol moet worden geplaatst, volgt de rechtbank niet. Uit voormelde passage van de Vc kan dat niet worden afgeleid. De uitleg van verweerder dat uit de Vc alleen volgt dat AC-medewerkers - doorgaans - de aanvraag afhandelen, komt de rechtbank juist voor.
2.7 Met betrekking tot de vraag binnen welke termijn verweerder dient te beslissen op een tweede of volgende asielaanvraag van een vreemdeling op wie de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is toegepast, stelt de rechtbank allereerst vast dat noch de wet, noch het beleid daarvoor - naast de algemene termijn van artikel 25 Vw - een specifieke termijn stelt. In bovenvermelde passage van de Vc is alleen aangegeven dat verweerder bij de afhandeling van de tweede asielaanvraag voldoende voortvarend moet handelen. Uit de overweging in de Vc dat procedureregels die gelden voor een eerste aanvraag, niet van toepassing zijn op een tweede of volgende aanvraag volgt immers dat - anders dan de gemachtigde van de vreemdeling stelt - een tweede asielaanvraag niet binnen 48 procesuren hoeft te worden afgedaan. Dat betekent tevens dat de vrijheidsontnemende maatregel niet dient te worden opgeheven op de grond dat er voor een beslissing op het asielverzoek nader onderzoek zou moeten plaatsvinden dat niet binnen 48 procesuren kan worden afgerond, nog afgezien van de vraag of nader onderzoek in casu noodzakelijk zou zijn.
2.8 De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat verweerder de tweede asielaanvraag, althans het verzoek om een tweede asielaanvraag te kunnen indienen, onvoldoende voortvarend behandelt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de wetgever ten aanzien van de vreemdelingen die op grond van artikel 59 lid 1 b Vw in bewaring zijn gesteld, op grond van artikel 59 lid 4 Vw een termijn van vier weken aanvaardbaar acht voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning terwijl de maatregel voortduurt, te verlengen met twee weken indien verweerder de voornemenprocedure ex artikel 39 Vw toepast. De rechtbank ziet geen reden om in dit geval uit te gaan van een kortere beslistermijn dan in totaal zes weken, nu het een tweede asielaanvraag betreft en artikel 39 Vw van toepassing is. Daarbij is tevens van belang dat een eerdere asielaanvraag bij onherroepelijke beslissing kennelijk ongegrond is verklaard en verweerder in gevallen als het onderhavige bovendien een grensbewakingsbelang heeft na te streven. Dat de vreemdeling thans meer dan 6 maanden de vrijheid is ontnomen, leidt niet tot een ander oordeel nu de vreemdeling het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit frustreert door elke medewerking te weigeren, waaronder de weigering om in het kader van zijn presentatie bij de Sri Lankaanse autoriteiten met de Sri Lankaanse consul te spreken.
2.9 De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting de voortduring van de maatregel niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.10 Het beroep is derhalve ongegrond.
verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.T. van Rens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2001, in tegenwoordigheid van mr. A. van Luyck als griffier.
Afschrift verzonden op : 13 juni 2001
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.