ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6088

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/23085
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en voortgangsrapportage in vreemdelingenzaken

In deze zaak gaat het om de bewaring van een vreemdeling, geboren in 1981 en van Liberiaanse nationaliteit, die in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg verblijft. De vreemdeling is op 18 april 2001 op grond van artikel 59, eerste lid onder a van de Vreemdelingenwet in bewaring gesteld. De rechtbank had eerder, op 4 mei 2001, een beroep tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaard. De gemachtigde van de vreemdeling heeft tijdens de zitting op 11 juni 2001 geen inhoudelijke bezwaren tegen de voortduring van de bewaring aangevoerd. De rechtbank constateert dat de verweerder, anders dan voorgeschreven in de Richtlijnen bewaringszaken Vw 2000, niet tijdig inlichtingen heeft verstrekt over de voortgang van de verwijdering van de vreemdeling. Dit heeft geleid tot onduidelijkheden in de relevante feiten, maar de rechtbank oordeelt dat deze tekortkomingen niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank heeft verweerder toegezegd de Richtlijnen soepel te hanteren in de beginperiode na de invoering van de nieuwe vreemdelingenwet. De rechtbank concludeert dat de voortduring van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en dat er zicht op uitzetting is. Het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 23085 VRONTN D
inzake: A, geboren op [..] 1981, van Liberiaanse nationaliteit, verblijvende in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 11 juni 2001.
De vreemdeling is vertegenwoordigd door mr. R. van Riet, advocaat te Hoorn. De vreemdeling is niet ter ziting verschenen
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. D. Grip.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 18 april 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid onder a., Vw in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 4 mei 2001 met kenmerk AWB 01/15821 VRONTN J heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats Haarlem een eerder beroep tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaard.
1.2 Bij kennisgeving ex artikel 96, eerste lid, Vw van 31 mei 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming zonder dat de vreemdeling beroep tegen de maatregel van bewaring heeft ingesteld.
2. Overwegingen
2.1 Blijkens het dossier heeft de rechtbank op 31 mei 2001 een kennisgeving ontvangen. Bij deze kennisgeving is geen M-120A-formulier, de zogenaamde voortgangsrapportage, meegezonden. Vervolgens heeft de rechtbank verweerder op 6 juni 2001 verzocht om binnen twee dagen inlichtingen met betrekking tot de voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling te verstrekken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van de vreemdeling. Op diezelfde datum heeft de rechtbank het procesdossier van verweerder ontvangen. In dit dossier is geen voortgangsrapportage opgenomen. Voorts heeft de rechtbank op 6 juni 2001 een raadsman aan de vreemdeling toegevoegd en deze in de gelegenheid gesteld om binnen twee dagen te reageren op de door verweerder te verstrekken inlichtingen.
Op 6 juni 2001 heeft de rechtbank het vooronderzoek gesloten en is de zitting bepaald op 11 juni 2001. De door verweerder te verstrekken inlichtingen waren op die datum nog niet binnengekomen bij de rechtbank. Op vrijdag 8 juni 2001 om 16.47 uur heeft de rechtbank per faxbericht de door verweerder nader te verstrekken inlichtingen, waaronder de voortgangsrapportage, ontvangen.
2.2 De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting aangegeven dat zij geen kennis heeft genomen van de op 8 juni 2001 door verweerder nagezonden stukken. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat die stukken gelijkertijd aan de rechtbank en de gemachtigde zijn gefaxt en daarbij een bewijs van verzending per fax getoond.
2.3 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4 Uit het feitenoverzicht zoals opgenomen in overweging 2.1 blijkt dat verweerder, anders dan in 3.5.4.3 Richtlijnen bewaringszaken Vw2000 is voorgeschreven, niet reeds bij de kennisgeving inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de) verwijdering van de vreemdeling heeft verstrekt. Daarnaast valt daar uit af te leiden dat de periode van het vooronderzoek niet optimaal is benut. De gemachtigde van de vreemdeling heeft voor het sluiten van het vooronderzoek en het bepalen van de zittingsdatum geen gelegenheid gehad op de door verweerder te verstrekken inlichtingen, waaronder de voortgangsrapportage, te reageren.
Het eerst op 8 juni 2001 insturen van de voortgangsrapportage door verweerder is niet in overeenstemming met de Richtlijnen Bewaringszaken Vw 2000 van de rechtbank.
Deze constateringen leiden op zichzelf thans echter niet tot gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank heeft verweerder immers toegezegd in de eerste periode na de invoering van de nieuwe vreemdelingenwet de Richtlijnen soepel te hanteren. De te late inzending door verweerder van de nadere stukken zal wel in die zin voor risico van verweerder moeten komen dat onduidelijkheden in de voor de beoordeling relevante feiten aan verweerder moeten worden toegerekend. Het kan de vreemdeling bij deze stand van zaken in deze fase van het geding immers niet worden tegengeworpen eventuele andersluidende stellingen onvoldoende te hebben onderbouwd.
2.5 De gemachtigde van de vreemdeling is ter zitting in de gelegenheid gesteld te reageren op de voortgangsrapportage. De gemachtigde heeft, nadat de inhoud van de door verweerder verstrekte inlichtingen is voorgehouden, geen inhoudelijk bezwaren tegen voortduring van de bewaring aangevoerd.
2.6 Uit de door verweerder nader ingezonden stukken blijkt dat naar aanleiding van gegevens die zijn verstrekt door de Postbank in verband met een door de vreemdeling met een Ghanees paspoort geopende girorekening en twee verhoren met de vreemdeling, een presentatie is gepland bij de Ghanese autoriteiten op 13 juni 2001. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de uitzetting van de vreemdeling voldoende zorgvuldig en voortvarend voorbereidt. Voorts kan niet worden gezegd dat zicht op uitzetting ontbreekt.
2.7 De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de voortduring van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.8 Het beroep is derhalve ongegrond.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2001, in tegenwoordigheid van mr. drs. K.M. Lenssen als griffier.
afschrift verzonden op: 19 juni 2001
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.