ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/56822 VRWET
Inzake : [A] , crv nummer [crv nummer] , verblijfplaats onbekend, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. J.M.R. Maas, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. H. van Galen, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1962 en de Spaanse nationaliteit te hebben.
2. Op 30 oktober 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 29 oktober 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Op 31 oktober 2001 heeft verweerder de bewaring opgeheven en is de vreemdeling uitgezet naar Spanje.
4. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 6 november 2001. De vreemdeling noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, artikel 59, tweede lid, Vw2000.
2. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Aangezien om schadevergoeding is verzocht is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 Vw2000 toe te kennen.
3. De gemachtigde van de vreemdeling heeft bij telefaxbericht van 5 november 2001 aangevoerd dat de vreemdeling de Spaanse nationaliteit bezit en hij derhalve als gemeenschapsonderdaan rechtmatig verblijf had in Nederland. Gelet op het bepaalde in artikel 8.7 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) is het gemeenschapsonderdanen slechts in uitzonderlijke situaties niet toegestaan in Nederland te verblijven. Deze uitzonderingsbepalingen zijn niet op de vreemdeling van toepassing, zodat ten onrechte is gesteld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Bovendien heeft de gemachtigde - onder verwijzing naar artikel 62 Vw2000 en hoofdstuk B10.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) -, aangevoerd dat de vreemdeling in de gelegenheid had moeten worden gesteld Nederland uit eigen beweging te verlaten. Gelet op het vorenstaande was de bewaring van de vreemdeling van meet af aan onrechtmatig en dient aan de vreemdeling een schadevergoeding te worden toegekend.
4. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de identiteit van de vreemdeling ten tijde van de inbewaringstelling nog niet was vastgesteld. De identiteitskaart van de vreemdeling is nimmer gevonden. Pas na de presentatie van de vreemdeling bij de Spaanse autoriteiten is de identiteit vastgesteld en is ten behoeve van hem een laissez-passer afgegeven. De inbewaringstelling is derhalve rechtmatig geschied.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van ophouding voor verhoor ingevolge het bepaalde in artikel 50, derde lid, Vw2000 op rechtmatige wijze is toegepast.
7. Met betrekking tot de namens de vreemdeling opgeworpen grieven overweegt de rechtbank als volgt.
8. In artikel 8.7, eerste lid, Vb2000 is het volgende bepaald:
"Aan een gemeenschapsonderdaan en een vreemdeling die onderdaan is van een Staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en die het vereiste document van grensoverschrijding bezit, kan de toegang tot Nederland slechts worden geweigerd, indien hij: (...)."
9. In hoofdstuk B10/2.4 Vc2000 is voor zover hier van belang onder meer het volgende bepaald:
" De vreemdeling die reeds in Nederland verblijft en stelt rechten te ontlenen aan het EG-verdrag, maar geen geldige identiteitskaart of een geldig paspoort heeft overgelegd, wordt alsnog in de gelegenheid om dit document over te leggen. Hiervoor dient een redelijke termijn te worden gegeven van twee weken. Indien de vreemdeling hieraan geen gevolg geeft, is niet vastgesteld dat hij gemeenschapsonderdaan is in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vw2000."
10. Uitgangspunt is dat indien vaststaat dat een persoon vreemdeling is in de zin van de Vw2000 en hij niet met een geldig grensoverschrijdingsdocument of anderszins aantoont dat hij rechtmatig in Nederland verblijft, hij mag worden geacht niet rechtmatig in Nederland te verblijven totdat hij het tegendeel aantoont. De vreemdeling stelt gemeenschapsonderdaan te zijn en een identiteitsdocument op een camping in Amsterdam Noord te hebben liggen. Nu de vreemdeling dit grensoverschrijdingsdocument ten tijde van de inbewaringstelling niet had overgelegd mocht verweerder er, gelet op voormeld uitgangspunt en het bepaalde in artikel 8.7 Vb2000, van uitgaan dat de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verbleef. Het feit dat de vreemdeling alsnog had kunnen aantonen dat hij gemeenschapsonderdaan is en rechtmatig in Nederland verbleef, waarvoor hem ingevolge het beleid van verweerder een termijn van twee weken wordt gegund, doet hier niet aan af, omdat, gezien voormeld uitgangspunt en artikel 8.7 Vb2000, het bepaalde in artikel B10/2.4 Vc2000 niet meebrengt dat de vreemdeling gedurende die twee weken rechtmatig in Nederland zou hebben verbleven.
11. Dat de identiteit van de vreemdeling na de presentatie bij de Spaanse autoriteiten alsnog is vastgesteld en is gebleken dat de vreemdeling uit Spanje afkomstig is, doet aan het vorenstaande niets is. Vast staat immers dat de vreemdeling ten tijde van de inbewaringstelling tot de afgifte van de laissez-passer door de Spaanse autoriteiten, niet rechtmatig in Nederland verbleef.
12. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring had gesteld. De vreemdeling beschikte niet over een geldige titel tot verblijf, was niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs en had zich aan het vreemdelingentoezicht. Bovendien heeft de vreemdeling acht weken in strafrechtelijke detentie gezeten terzake van het plegen van een strafbaar feit. Gelet hierop bestond ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken.
13. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. De vreemdeling is reeds uitgezet naar Spanje.
14. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd was met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten.
15. Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
16. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2001, in tegenwoordigheid van S.J.W. Stort, griffier.
afschrift verzonden op: 16 november 2001